P4

Ga lezen in je leesboek.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with text slides.

Items in this lesson

Ga lezen in je leesboek.

Slide 1 - Slide

Week 15
  • Werkwijzer bespreken (pitch!)
  • Reinaert de Vos (mindmap)
  • Fictie (5.1) 

Slide 2 - Slide

We gaan lezen in Reinaert de Vos.

Slide 3 - Slide

Week 16 - fictie
  • Elke les starten we met Reinaert de Vos: Ik haal de belangrijkste zaken uit het verhaal voor onze mindmap.
  • 5.1 Fictie: Ik weet hoe je een mening kunt onderbouwen en hoe ik feitelijke, emotieve en morele argumenten kan gebruiken.
  • Maken van 5.1: opdr. 2, 6 (recensie krijg je van mij), 8, 9 en 10 (blz. 90-97)

Slide 4 - Slide

Week 16 - fictie
  • 5.1 Fictie: Ik weet hoe je een mening kunt onderbouwen en hoe ik feitelijke, emotieve en morele argumenten kan gebruiken.

Feitelijk argument = m.b.v. jouw  kennis over de schrijver, opbouw, structuur.
Emotieve argumenten = gevoelsmatige uitwerking (beklemmend, verrassend, meeslepend)
Morele argumenten = normen en waarden (personages zijn 'goed' of 'slecht'

  • Maken van 5.1: opdr. 2, 6 (recensie krijg je van mij), 8, 9 en 10 (blz. 90-97)

Slide 5 - Slide

We gaan lezen in Reinaert de Vos.

Slide 6 - Slide

Week 19
  • Week 16:
  • 5.1 Fictie: Ik weet hoe je een mening kunt onderbouwen en hoe ik feitelijke, emotieve en morele argumenten kan gebruiken.

Feitelijk argument = m.b.v. jouw  kennis over de schrijver, opbouw, structuur.
Emotieve argumenten = gevoelsmatige uitwerking (beklemmend, verrassend, meeslepend)
Morele argumenten = normen en waarden (personages zijn 'goed' of 'slecht'

  • Maken van 5.1: opdr. 2, 6 (recensie krijg je van mij), 8, 9 en 10 (blz. 90-97)

Slide 7 - Slide

Week 19
  • Reinaert de Vos (mindmap: je haalt de belangrijkste zaken uit het verhaal en over de middeleeuwen)
  • 5.2 Gedicht: opdrachten 4, 6, 7, 8, 9 en 10 (je weet op welke manier je een gedicht kan waarderen en je weet welke factoren daarbij een rol spelen)
  • Pitch over stage

Slide 8 - Slide

 Reinaert de Vos in het kort

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Pitch
Inleiding
1. Begin met een knallende opening zodat je ieders aandacht trekt.
2. Benoem waarom en hoe je tot de keuze van je stageadres gekomen bent.

Middenstuk
3. Vertel kort iets over het bedrijf (wat zijn hun belangrijkste werkzaamheden, hoe is de sfeer, wat is hun unique-selling-point = waarin onderscheidt het bedrijf zich van andere bedrijven uit dezelfde branche)
4. Hoe heb jij jouw talenten en vaardigheden kunnen inzetten bij dit bedrijf? Dus, wat voor werkzaamheden heb jij tijdens jouw stage gedaan?
5. Zou je na deze stage-ervaring later bij dit bedrijf willen werken? Waarom wel/niet?
6. Wat is het meest bijzondere, gekke, gênante, leuke wat je hebt meegemaakt tijdens deze stagedagen?
7. Wat heb je geleerd van deze stage?
Slot
8. Sluit af met een krachtige uitsmijter (bijv. een oneliner/quote/taalgrap) waarover jouw publiek nog lang zal nadenken.

Slide 11 - Slide

Pitch
Eisen

• Twee – max. drie minuten
• Probeer minimaal één taalgrap (bv. palindroom, pangram, oxymoron, spoonerisme zie boek 5.5 p. 133) in je tekst te stoppen.
• Gebruik Powerpoint/Prezi (max. 5 slides) met daarop alleen steekwoorden, beeldmateriaal moet aanvullen, niet afleiden (op usb- stick meenemen!)
• Je gebruikt geen spreekkaartje/spiekbriefje, daarvoor heb je digitale ondersteuning

Palindroom: negen, meetsysteem
Pangram: een zin waarin alle letters van het alfabet tenminste één keer wordt gebruikt. 
Oxymoron: twee begrippen die op het eerste gezicht niet samen lijken te gaan (een oordovende stilte)
Spoonerisme: in een spoonerisme verwissel je letters of klanken zodat een hilarische uitspraak ontstaat (onbewoonbaar verklaard - onverklaarbaar bewoond en veelgevraagde stellen - veelgestelde vragen)

Slide 12 - Slide

Planning

Week 21 (deze week): voorbereiding pitch

Week 22: uitvoering 
(in willekeurige volgorde, dus iedereen kan dinsdag 30 mei aan de beurt zijn - of in de twee lessen daarna)



Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Planning

Week 21 (deze week): voorbereiding pitch

Week 22: uitvoering pitch
(in willekeurige volgorde, dus iedereen kan dinsdag 30 mei aan de beurt zijn - of in de twee lessen daarna). 

Neem je presentatie mee op een usb-stick.



Donderdag 25 mei: pitch schrijven 
(inleiding - middenstuk - slot)

Vrijdag 26 mei: pitch bijschaven + pakkende inleiding en goede afsluiter bedenken.

Slide 15 - Slide

Week 22/ 23
  • 5.3 Lezen: opdracht 3 t/m 13 (blz. 106-112) + opdracht 24 (blz. 116)
  • Doel: Ik weet hoe ik een tekst op verschillende manieren kan samenvatten. Ik ken een aanpak om meerkeuzevragen te beantwoorden. Daarnaast ken ik alle theorie van dit schooljaar (zie ook blz. 116).

Slide 16 - Slide

Week 22/ 23
Samenvattingsopdrachten

  • opdracht in het eindexamen waarin je samenvattingen beoordeelt
  • de hoofdgedachte vaststelt
  • de inhoud van een tekst of tekstdeel samenvat 
  • waarin je de informatie uit een tekst samenvat in een schema

Slide 17 - Slide

Week 22/ 23
Strategie meerkeuzevragen

1 Lees de vraag en formuleer zelf het antwoord. Kijk daarna of jouw antwoord bij de keuzeantwoorden staat.
2 Ga verder met de volgende vragen als je een vraag niet kunt beantwoorden. Ga aan het eind terug naar de vragen die je hebt overgeslagen. Waarschijnlijk heb je nu een beter zicht op de tekst.
3 Gebruik de wegstreepstrategie als je twijfelt over een antwoord. Streep de antwoorden weg die zeker niet goed zijn.
4 Twijfel je nog? Ga af op je eerste indruk. Kruis in ieder geval áltijd een antwoord aan.

Slide 18 - Slide

Week 24: Woordenschat en grammatica
  • 5.5 Woorden: opdrachten 1, 3, 4, 5, 13, 14, 15, 16, 17 en 18 (blz. 125-134)
  • Doel: Ik leer nieuwe woorden en ik herken ironie, sarcasme en cynisme.

  • 5.7 Grammatica: opdrachten 10, 11 en 12 (blz. 146)
  • Doel: Ik weet wat een samentrekking is en wat er wordt weggelaten.


Slide 19 - Slide

Week 24: Woordenschat 
Ironie: is een manier om op bedekte, milde wijze de spot te drijven met iets of iemand, bijvoorbeeld door het tegenovergestelde te zeggen van wat men bedoelt, of door sterk te overdrijven. 
Het is niet bepaald druk = bijna lege zaal    

Sarcasme: Sarcasme is bijtende spot. Bij sarcasme is de toon scherper en de houding kritischer dan bij ironie. 
‘Je moet vooral zo doorwerken, dan kom je er in ieder geval’, zegt de mentor tegen de leerling (die zijn taak weer niet gemaakt heeft).

Cynisme: Bij cynisme ligt de nadruk op de afwijzende houding van de persoon die het uit. Hij of zij kijkt kritisch aan tegen de goede bedoelingen en waarden van anderen, en uit dit met bittere of wrede spot.
We gaan hem nu opereren. Als hij blijft leven, hadden we het bij het rechte eind; als hij sterft, hebben we toch wat bijgeleerd’, zegt de specialist over een patiënt.

Slide 20 - Slide

Week 24: Woordenschat en grammatica
  • 5.5 Woorden: opdrachten 1, 3, 4, 5, 13, 14, 15, 16, 17 en 18 (blz. 125-134)
  • Doel: Ik leer nieuwe woorden en ik herken ironie, sarcasme en cynisme.


Slide 21 - Slide

Week 24: Grammatica
  • 5.7 Grammatica: opdrachten 10, 11 en 12 (blz. 146)
  • Doel: Ik weet wat een samentrekking is en wat er wordt weggelaten.

Samentrekking houdt in dat een woord of woorddeel wordt weggelaten uit een woordgroep of zinsdeel omdat hetzelfde woord(deel) ook elders in de zin voorkomt. Het kan ook gaan om meerdere woorden of woorddelen. Het voordeel van samentrekking is dat identieke woorden of woorddelen niet herhaald hoeven worden, waardoor de formulering beknopter wordt. 

Ik heb mijn fiets gekregen en uitgeprobeerd op mijn verjaardag.


Dit is een samentrekking van de volgende zinnen:
Ik heb mijn fiets gekregen en ik heb mijn fiets uitgeprobeerd op mijn verjaardag. Omdat ‘ik heb mijn fiets’ al in het eerste deel van de zin staat, kun je het in het tweede deel van de zin weglaten.

Slide 22 - Slide

Week 24: Grammatica
  • 5.7 Grammatica: opdrachten 10, 11 en 12 (blz. 146)
  • Doel: Ik weet wat een samentrekking is en wat er wordt weggelaten.



Als er bij een samentrekking geen sprake is van dezelfde betekenis, dezelfde grammaticale functie en dezelfde plek in de zin, dan gaat het om een foutieve samentrekking. Hij heeft een diploma en daar hard voor gewerkt.

Dit is een foutieve samentrekking, omdat ‘heeft’ in de eerste zin een zelfstandig werkwoord is met de betekenis ‘in het bezit zijn van’. In de tweede zin is het daarentegen een hulpwerkwoord zonder die betekenis. Daarom kun je ‘heeft’ in de tweede zin niet weglaten.

Slide 23 - Slide

Week 25: Spelling
  • 5.7 Grammatica: opdrachten 10, 11 en 12 (blz. 146)
  • 5.9 Spelling. 
  • Maak: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 (blz. 156 - 161)
  • Doel: Ik weet wanneer je er, hier, daar en waar + voorzetsel aan elkaar of schrijft; ik weet wanneer ik een tussen -n of tussen -s schrijf.

Aan elkaar: 
ernaast, hierlangs, waarin, ertussenin, daarvoor, ...

Los: 
- als het voorzetsel bij een ww hoort (Ik ga ervan uit dat de toets goed gemaakt wordt.)
- als het voorzetsel bij een ander zinsdeel hoort (Leg het boek boven op de stapel - Leg het boek maar bovenop)

Slide 24 - Slide