Parler Chapitre 3

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

On va parler:

Chapitre 3

Spreekvaardigheid

vertellen over je familie, over je huis

Herhaling: "avoir" = "hebben"

Herhaling: maanden, seizoenen en de kleuren

Belangrijk:

- Wat zeg je: de betekenis van de zin

- Hoe zeg je het: intonatie  --> vraag of zeg je iets?

- Uitspraak : check de regels die je geleerd hebt.

famille

souvent

village

fille

neuf

inviter

Hallo!

Hoe heet jij?

Heb jij een broer?

Hoe heet hij?

Hoe oud is hij?

En jij, hoe oud word jij?

Hallo!

Ik heet ...

Ja, ik heb een broer.

Hij heet (naam).

Hij is (getal) jaar.

Ik word (getal) jaar. Dat is in het (seizoen)

Dat is op (datum)

Tu peux te présenter?

Presenteer jezelf:

- naam, leeftijd, woonplaats

- klas, lievelingsvak, hoe laat je op school       begint, hoe laat je meestal weer thuis           komt.

- je familie-leden: naam, leeftijd

- hoe is je huis, je kamer, je spullen in je         kamer

Herhaal voor jezelf:

- vocabulaire om te vertellen met wie en hoe je woont

- de kleuren

- de maanden en de seizoenen

- Het werkwoord "avoir" = hebben

Herhaal voor jezelf:

- de vocabulaire "rondom je huis"

Herhaal voor jezelf:

- de kleuren

Herhaal voor jezelf:

- de maanden

- de seizoenen

Herhaal voor jezelf:

- Het werkwoord "avoir" = hebben

- verschil tussen "zij zijn/zij hebben" in uitspraak!!!

Leer met ritme:

avoir = hebben

j'ai  A I

tu as A S

il a / elle a

nous avons

vous avez

ils-elles O N T

on a

Iets sneller?

Être

zijn

ils sont

elles sont

ss

Avoir

hebben

ils ont

elles ont

zz