oefenles 3.2 / 3.3 / 3.4 / 3.5

oefenles 3.2 en 3.3.
1 / 47
next
Slide 1: Slide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

oefenles 3.2 en 3.3.

Slide 1 - Slide

apparaten zetten elektrische energie om in:
A
warmte, geluid en stroom
B
geluid, warmte, beweging en geluid
C
stroom

Slide 2 - Quiz

nuttige energie is de energie:
A
van een elektrische fiets
B
waarvoor je niet hoeft te betalen
C
energie die een apparaat levert waarvoor het bedoeld is
D
energie van nutsbedrijven

Slide 3 - Quiz

niet nuttige energie is
A
energie van windmolens
B
warmte van een lamp of de koelkast
C
energie waar je foute dingen mee doet

Slide 4 - Quiz

wat houdt het gebruik van de elektriciteit bij?
A
de meterkast
B
de elektriciteitsmeter

Slide 5 - Quiz

hoe schrijf je kilowattuur?
A
kwu
B
Kwh
C
KWH
D
kWh

Slide 6 - Quiz

energie wordt gemeten in
A
volt
B
kilowatt
C
kWh
D
stroom

Slide 7 - Quiz

de hoeveelheid energie die een apparaat omzet in per seconde noemen we:
A
het stroomverbruik
B
het vermogen
C
volt

Slide 8 - Quiz

het vermogen van een apparaat geef je aan met :
A
volt
B
Watt
C
ampere
D
stroomverbruik

Slide 9 - Quiz

kilowatt of kW
1 kW is
A
100 watt
B
10.000 watt
C
10 watt
D
1000 watt

Slide 10 - Quiz

het energieverbruik van een apparaat hangt af van:
A
het vermogen en de temperatuur binnen
B
het vermogen en de tijd dat het apparaat aan staat
C
hoe duur de stroom is
D
het vermogen en de kosten van de stroom

Slide 11 - Quiz

kilowattuur betekent:
A
kilowatt PER uur
B
kilowatt KEER uur

Slide 12 - Quiz

energieverbruik is:
A
vermogen + tijd
B
1000 watt
C
vermogen X tijd
D
vermogen : tijd

Slide 13 - Quiz

de energiekosten bereken je alsvolgt:
A
energieverbruik : prijs van 1 kWh
B
energieverbruik x prijs van 1 kWh

Slide 14 - Quiz

de naald van een kompas
A
wijst altijd naar het noorden en heeft een rode punt
B
wijst meestal naar het noorden
C
heeft een rode punt en wijst soms naar het noorden

Slide 15 - Quiz

een noordpool van een magneet trekt een zuidpool aan
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

een noord- en een zuidpool:
A
stoten elkaar af
B
trekken elkaar aan

Slide 17 - Quiz

wat is een spoel ?
A
een elektromagneet
B
een elektrisch apparaat
C
een ijzeren kern met een lange stroomdraad er omheen
D
een lange stroomdraad die om een magneet gewikkeld is

Slide 18 - Quiz

een elektromotor bestaat uit elektromagneten en één of meer vaste magneten
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

een elektromotor verandert elektrische energie in beweging ( hij gaat draaien)
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

elektromotoren vind je in allerlei apparaten en machines bijvoorbeeld in:
A
een elektrische scooter en een handzaag
B
speelgoed en een föhn
C
een elektrische fiets en een föhn

Slide 21 - Quiz

oefenles 3.4

Slide 22 - Slide

een spanningsbron kan elektriciteit afgeven:
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

een spanningsbron heeft twee polen
A
een noord en zuid pool
B
een plus en minpool
C
twee pluspolen
D
twee minpolen

Slide 24 - Quiz

tussen de min en pluspool staat spanning
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

de V is het symbool voor:
A
spanning
B
volt
C
stroom

Slide 26 - Quiz

batterijen, accu's en zonnepanelen zijn voorbeelden van:
A
stroom
B
opladers
C
spanningsbronnen
D
moeilijke woorden

Slide 27 - Quiz

een stopcontact lijkt een spanningsbron maar is dat niet
A
dat klopt
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

de spanning tussen de plus en minpool van een batterij
noemen we :
A
wisselstroom
B
batterijstroom
C
gelijkstroom

Slide 29 - Quiz

de spanning op de draden in het stopcontact is :
A
200 volt
B
280 volt
C
0 want dat bestaat niet
D
230 volt

Slide 30 - Quiz

de stroom in een batterij loopt altijd van de pluspool naar de minpool.
dat noemen we :
A
wisselstroom
B
gelijkstroom

Slide 31 - Quiz

wisselstroom is de stroom uit
"het stopcontact"
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

een stofzuiger heeft 230 volt aan wisselstroom nodig. werkt hij dan ook op een accu van 230 volt??
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quiz

op een blokbatterij met 6 batterijen van 1,5 volt staat :
A
10 volt
B
4 volt
C
niets , want dat kan niet
D
9 volt

Slide 34 - Quiz

een adapter zorgt dat de spanning van 230 volt verandert in de spanning die je bijv. nodig hebt voor je mobiel
A
klopt
B
onzin

Slide 35 - Quiz

een adapter zorgt er ook voor dat wisselspanning
A
verdwijnt
B
minder wordt
C
omgezet wordt in gelijkstroom

Slide 36 - Quiz

oefenles 3.5

Slide 37 - Slide

een stof die de stroom niet doorgeeft
noemen we:
A
een isolator
B
rubber
C
een geleider

Slide 38 - Quiz

de weg die de stroom volgt
noemen we de:
A
spanning
B
stroomkring
C
stroomdraden

Slide 39 - Quiz

een sterkere spanningsbron geeft
een grotere stroomsterkte
A
waar
B
niet waar

Slide 40 - Quiz

de stroomsterkte geeft aan hoeveel elektriciteit er per seconde door
een draad of apparaat gaat
A
waar
B
niet waar

Slide 41 - Quiz

een stroomkring kun je in een
schema tekenen , dat noemen we:
A
een stroomschema
B
een schakelschema
C
een symbolenschema

Slide 42 - Quiz

in een schakelschema gebruik je:
A
afbeeldingen van echte lampjes en batterijen
B
symbolen
C
alleen maar draden

Slide 43 - Quiz

elk apparaat heeft zijn eigen stroomkring, dat noem je een
A
schakelschema
B
stroomkring
C
parallelschakeling

Slide 44 - Quiz

bij een SERIEschakeling zit alles op 1 stroomkring
A
waar
B
niet waar

Slide 45 - Quiz

als ik in 1 stroomkring van de parallelschakeling de stroom onderbreek, dan blijft de stroom in de andere stroomkringen wel lopen
A
waar
B
niet waar

Slide 46 - Quiz

als je in een serieschakeling de stroom onderbreekt , valt alles uit...
A
waar
B
niet waar

Slide 47 - Quiz