Fictie 4 kader-GT

SE week 2: Fictie 4 kader-GT
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

SE week 2: Fictie 4 kader-GT

Slide 1 - Slide

Genres

Slide 2 - Slide

Genres (verhaalsoorten)
Een ander woord voor genre is verhaalsoort. Boeken kun je indelen in genres. Soms kun je meerdere genres per boek kiezen.
Het is fijn als je weet welk soort genre jouw interesse heeft, zo kun je goede boeken kiezen!


Slide 3 - Slide

Genres 
  • Sommige boeken hebben meerdere genres

Slide 4 - Slide

Volksverhalen
  • Sprookje
  • Mythe: verhalen die antwoord geven op de raadsels van het leven (Griekse mythe)
  • Sage: verhalen over dappere helden uit oude tijden
  • Legende: godsdienstig verhaal rond Christus, Maria of andere heilige figuren (Efteling)

Slide 5 - Slide

Oorlogsroman
Een verhaal dat zich afspeelt in een oorlog (voornamelijk Tweede Wereldoorlog).

Slide 6 - Slide

Avonturenroman
In een avonturenroman speelt 'een held' de hoofdrol. Er gebeuren allerlei spannende dingen en daar gaat het om in dit boek.

Slide 7 - Slide

Thriller
Een spannend verhaal waarin de hoofdpersoon in een levensbedreigende situatie terechtkomt. 


Slide 8 - Slide

Science fiction
Een toekomstverhaal (vaak in de ruimte/ruimtevaart of nieuwe technieken).

Slide 9 - Slide

Andere culturen
Boeken over onbekende landen, volken of streken. Je maakt kennis met mensen die op een totaal andere manier leven.

Slide 10 - Slide

Geëngageerde roman
Een verhaal waarin eigentijdse problemen in onze samenleving aan bod komen.

Slide 11 - Slide

Historische roman
Een verhaal waarin een belangrijke gebeurtenis (of gebeurtenissen) een belangrijke rol spelen.

Slide 12 - Slide

Reisverhaal
Een verhaal waarin een verslag wordt gegeven van een reis
(vaak non-fictie).

Slide 13 - Slide

Psychologische roman
Een verhaal waarin de nadruk ligt op de gedachten en gevoelens van de hoofdpersoon (meer dan op de gebeurtenissen).

Slide 14 - Slide

genre? 
genre?

Slide 15 - Slide

genre?
genre?

Slide 16 - Slide


Tot welk genre behoort dit boek?
A
psychologisch
B
science fiction
C
historisch
D
liefde

Slide 17 - Quiz

Huiswerk
Bekijk de teksten 1 t/m 3 in het deel fictie (Identiteit en beschrijf per verhaal:

Welk genre het verhaal heeft


Deze teksten gaan we de komende lessen nog gebruiken

Slide 18 - Slide

SE week 2: Fictie 4 kader-GT

Slide 19 - Slide

Personages

Slide 20 - Slide

Personages beschrijven en karakterontwikkeling

Je kunt personages beschrijven aan de hand van:

- Uiterlijk

- Kenmerken (geslacht, leeftijd, gezondheid, achtergrond)

- Karaktereigenschappen

- Relaties met andere personages



Slide 21 - Slide

Personages
  • Hoofdpersoon / round character : wat denkt/voelt hij, wat zijn zijn karaktereigenschappen? Zij veranderen in het verhaal en maken een karakterontwikkeling door. 

  • Bijpersoon / flat character : je hebt veel minder informatie. Gevoelens en gedachten ontbreken vaak. Zij veranderen niet en reageren voorspelbaar. 

Slide 22 - Slide

Personages
In een verhaal vind je hoofdpersonen en bijpersonen.

Hoofdpersoon:
 Je weet wat hij/zij denkt
Je weet wat hij/zij voelt


Slide 23 - Slide

ROUND CHARACTER

Hoofdpersonen hebben meer karaktereigenschappen waardoor ze niet telkens op dezelfde manier reageren. Vaak veranderen ze door de gebeurtenissen; ze maken een karakterontwikkeling door.
FLAT CHARACTER

Over bijpersonen krijg je veel minder informatie. Van bijpersonen krijg je meestal geen gedachten en gevoelens te lezen. Bijpersonen veranderen niet en reageren vaak hetzelfde.

Slide 24 - Slide

round character
flat character

Slide 25 - Slide

Huiswerk

Slide 26 - Slide

SE week 2: Fictie 4 kader-GT

Slide 27 - Slide

Chronologie

Slide 28 - Slide

Chronologie
  • Chronologische volgorde: de gebeurtenissen in de film worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn
  • Niet-chronologische volgorde:  de gebeurtenissen in de film worden in een andere volgorde verteld dan waarin ze gebeurd zijn. Bijvoorbeeld met flashbacks (terug in de tijd) of flashforwards (vooruit in de tijd).

Slide 29 - Slide

Chronologie
Op welke manier kan tijd in een verhaal zichtbaar gemaakt worden?
  • Noemen van jaartal.
  • Historische gebeurtenissen.
  • Historische figuren.
  • Beschrijven van ruimte met kenmerkende gebouwen, gebruiken of voorwerpen. 

Slide 30 - Slide

Chronologie
  • Chronologie - tijd
  • Worden de gebeurtenissen in de volgorde verteld waarin ze zich hebben afgespeeld?
  • Is er sprake van flashbacks (terug in de tijd)?
  • Of flashforwards (verwijst naar iets wat nog gebeuren moet, toekomst)

Slide 31 - Slide


In een chronologisch boek zitten geen flash-backs.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

Huiswerk

Slide 33 - Slide

SE week 2: Fictie 4 kader-GT

Slide 34 - Slide

Argumenten

Slide 35 - Slide

Mening en argument
Als je je mening geeft over fictie, dan onderbouw je dat met argumenten. Er zijn 4 soorten argumenten:
  1. Realistisch argument: is wat verteld wordt geloofwaardig?
  2. Emotief argument: grijpt het verhaal je aan en leef je mee met de personages?
  3. Moreel argument: ben je het eens met de meningen en overtuigingen in het boek?
  4. Argument over de opbouw: zit het verhaal goed in elkaar?

Slide 36 - Slide

1 Emotieve argumenten
Je gebruikt beoordelingswoorden die aangeven wat een verhaal met je doet (emotie)

maakt me vrolijk - spannend - vol vaart - ontroerend - beklemmend

Slide 37 - Slide

2 Realistische argumenten
Je gebruikt beoordelingswoorden die aangeven in hoeverre jij een verhaal realistisch vindt .

geloofwaardig - herkenbaar - bedacht - origineel 

Slide 38 - Slide

3 Morele argumenten
Je gebruikt beoordelingswoorden die iets zeggen over de keuzes die de personages maken of over de boodschap die de schrijver wil uitdragen.

Goed voorbeeld - keur ik af - asociaal - rechtvaardig - betrokken

Slide 39 - Slide

Huiswerk

Slide 40 - Slide

SE week 2: Fictie 4 kader-GT

Slide 41 - Slide

Onderwerp
en thema

Slide 42 - Slide

Onderwerp en Thema
Onderwerp: 
Geeft neutraal aan waar het verhaal over gaat.

Thema:
Kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is in een paar woorden, korte zin of in een vraag. De rode draad in het verhaal.

Slide 43 - Slide

ONDERWERP EN THEMA
Het onderwerp: geeft neutraal aan waar het verhaal over gaat.

Het thema formuleert kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is.
Thema: voorbeelden:
  • het loslaten van een liefde,
  • hoe een jongen door de oorlog snel volwassen wordt. 
  • vandalisme
  • loverboys

Slide 44 - Slide

onderwerp  en thema
Onderwerp
  • Waar het verhaal over gaat.
  • Geeft niet de bedoeling van de schrijver met het verhaal aan.
  • Eén woord of een paar woorden


Bijv.: Pesten

Thema
  • Een korte samenvatting van het boek.
  • Geeft wel de bedoeling van de schrijver met het verhaal aan.
  • In een zin waarin ook het onderwerp wordt genoemd.

Bijv.: Een scholier pleegt zelfmoord, omdat hij heel erg gepest wordt.


Slide 45 - Slide

Welke van de onderstaande uitspraken klopt?
A
Het thema van een verhaal is een terugkerend element.
B
Het thema van het verhaal is de hoofdgedachte van het verhaal.
C
Het thema van het verhaal is een tastbaar begrip in het verhaal met een betekenis.
D
Het thema van het verhaal is datgene wat de hoofdpersoon wil bereiken.

Slide 46 - Quiz

Huiswerk

Slide 47 - Slide