H3: bespreken opdracht Fict. H3, herhalen t/m lv + hw

- Nakijken opdracht Off-piste
- Herhalen zinsontleding t/m lijdend voorwerp
- Maken opdracht 3 t/m 6 van Gram. H3



1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

- Nakijken opdracht Off-piste
- Herhalen zinsontleding t/m lijdend voorwerp
- Maken opdracht 3 t/m 6 van Gram. H3



Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Fictie H3: 
- Je kunt hoofd - en bijpersonen aanwijzen in een verhaal.
- Je kunt ze beschrijven (karakter en kenmerken).
- Je kunt de relatie tussen personages beschrijven.

Gram. H3:
- Je kunt de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp vinden.

Slide 2 - Slide

Vorige les: Personen beschrijven

1.      Uiterlijk (lichaam, gezicht, haar, kleding)

2.     Karaktereigenschappen (druk, aardig, zorgeloos, kalm)

3.     Belangrijke kenmerken (leeftijd, gezondheid, arm/rijk)

Slide 3 - Slide

Neem de zinsdelen over en leg uit hoe je ze kunt vinden: pv - wwg - ond - lv

Slide 4 - Open question

Herhalen pv, wwg, ond en lv

Persoonsvorm:

Zet de zin in een andere tijd

Werkwoordelijk gezegde: 

Alle werkwoorden in de zin

Onderwerp

Wie / wat + werkwoordelijk gezegde?
Lijdend voorwerp:

Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?


Slide 5 - Slide

Hoe werkte het ook alweer?
  • De scheidsrechter heeft een rode kaart gegeven.
  • De scheidsrechter | heeft| een rode kaart | gegeven.
  • De scheidsrechter | heeft | een rode kaart | gegeven.

Wwg = 
Ond = 
Lv = 
Hoeveel zinsdelen tel je?

Slide 6 - Slide

Hoe werkte het ook alweer?
  • De scheidsrechter heeft een rode kaart gegeven.
  • De scheidsrechter | heeft| een rode kaart | gegeven.
  • De scheidsrechter | heeft | een rode kaart | gegeven.

Wwg = heeft gegeven
Ond =  de scheidsrechter
Lv = een rode kaart
Hoeveel zinsdelen tel je?
De scheidsrechter | heeft | een rode kaart | gegeven.

Slide 7 - Slide

Extra Lijdendvoorwerp
Lijdend voorwerp:  
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?    

Rogier | wacht | twee uur.  
TIJD
Ik | gebruik | voor dit recept | 50 gram suiker.  
HOEVEELHEID
In april | rent | meneer Van Noordenne | 42,2 km. 
AFSTAND

Slide 8 - Slide

DUSSSS
Zinsdelen die hoeveelheden aangeven
Maten
Gewichten
Afstanden
zijn nooit een lijdend voorwerp

Slide 9 - Slide

Aan het werk!

Bladzijde 118

Gram. H3:


Maken opdracht 3 t/m 6

+Maken opdracht 9



Slide 10 - Slide