Leestekens en tekens bij woorden (kort)

Leestekens en tekens bij woorden
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolMBOStudiejaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Leestekens en tekens bij woorden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Examen lezen/kijken/luisteren
18-6-2025 09:00-11:30
2-7-2025 09:00-11:30

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Kloppen de leestekens?
A
We gaan het vandaag niet halen alles te bemesten, de tractor is kapot.
B
We gaan het vandaag niet halen alles te bemesten de tractor is kapot.
C
We gaan het vandaag niet halen alles te bemesten; de tractor is kapot.
D
We gaan het vandaag niet halen alles te bemesten: de tractor is kapot.

Slide 15 - Quiz

Kloppen de leestekens?
A
Bert als je klaar bent mag je gaan.
B
Bert, als je klaar bent mag je gaan.
C
Bert, als je klaar bent, mag je gaan.
D
Bert als je klaar bent, mag je gaan.

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

apostrof
A
mp3's
B
mp3s

Slide 21 - Quiz

apostrof
A
autootje
B
auto'tje

Slide 22 - Quiz

Apostrof of niet?


A
Karins handtas
B
Karin's handtas
C
Karins' handtas
D
Karins's handtas

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

trema meervoud
Trema meervoud
Als de klemtoon  eindigt op -ie, op de laatste lettergreep valt, komt er -ën bij te staan in de meervoudsvorm.
  • melodie -> melodieën
  • technologie -> technologieën
Eindigt hij niet op de laatste ie, dan schrijf je -n+ een trema op de al bestaande e
  • Bacterie-> bacteriën 
  • porie--> poriën
Eindigt de enkelvoudsvorm op -ee? Dan altijd -ën erbij.
  • idee -> ideeën
  • zee -> zeeën

Slide 25 - Slide

Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd

Slide 26 - Quiz

Goed?
A
melodieen
B
melodieën
C
melodiën

Slide 27 - Quiz

Juist?

A
ingredieënten
B
ingrediënten
C
ingredienten

Slide 28 - Quiz

Juist?
A
financieën
B
financiën

Slide 29 - Quiz

Goed?
A
ideën
B
ideeën

Slide 30 - Quiz

Trema of geen trema?

A
verfraaiïng
B
verfraaiing

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Slide

Waar staat het juiste accent?
A
privé
B
prive
C
privè

Slide 33 - Quiz

Waar staat het juiste accent?
A
géne
B
gëne
C
gène
D
gêne

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Slide

waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt
A
voor- en nadelen
B
voor en na-delen
C
voor en -nadelen
D
voor en nadelen

Slide 36 - Quiz

Hoe is het weglatingsstreepje goed gebruikt?
A
waak- en zorgzaam
B
waakzaam en zorg-
C
waak en -zorgzaam

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

Maken
Taalverzorging
3.2 Leestekens en tekens bij woorden
opdracht 1 t/m 13
 

Slide 39 - Slide

Maken
Taalverzorging
3.2 Leestekens en tekens bij woorden
opdracht 1 t/m 6
Extra opdracht 1 en extra opdracht 2

Slide 40 - Slide