Present simple: vragen maken

1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Present simple
Tegenwoordige tijd

werkwoord + s bij he/she/it
werkwoord bij I/you/we/you/they
Voorbeeld:
He works at a restaurant.
We play rugby on Saturday.

Slide 3 - Slide

Vragen maken
Vragen maken in de present simple doe je door 
Do of Does vooraan de zin te zetten.

Staat er in de zin een vorm van 'to be' dan zet je 
Am/Is/Are vooraan de zin. 

Als je wilt vragen of iemand iets kan, begin je de zin met Can

Slide 4 - Slide

Voorbeeld
We play rugby on Saturday.
Do we play rugby on Saturday?

He works at a restaurant.
Does he work at a restaurant?

Can I help you?

Slide 5 - Slide

Stappenplan hoofdwerkwoord
Stap 1 --> Zoek het werkwoord
Stap 2 --> Staat er een -s achter het werkwoord?
Stap 3 --> Geen -s? Dan begin je de zin met Do.
Stap 4 --> Wel een -s? Dan begin je de zin met Does.
Stap 5 --> Haal de -s weg bij het werkwoord

Slide 6 - Slide

Voorbeeldzin Stappenplan
They talk a lot in class.
Stap 1 --->  talk
Stap 2 ---> Geen -s
Stap 4 --> begin zin met Do

De zin wordt dus: 
Do they talk a lot in class?

Slide 7 - Slide

Voorbeeldzin stappenplan
She walks 10 miles every day.
Stap 1 --> walks
Stap 2 --> Ja, een -s
Stap 4 --> walks wordt walk
Stap 5 --> Does
De zin wordt dus:
Does she walk 10 miles every day.

Slide 8 - Slide

Vragen met 'to be'
Staat er een vorm van 'to be' in de zin dan zet je deze vooraan.
Voorbeelden
I am a good singer. --> Am I a good singer?
You are her best friend. --> Are you her best friend?
He is our classmate. --> Is he our classmate? 
'to be' = am/is/are

Slide 9 - Slide

Vragen met hulpwerkwoorden
Hulpwerkwoorden zijn: can/could/will/would
Een vraagzin maken: Begin de zin met een van deze woorden. 
Voorbeeld:
Can I help you?
Could she stay with me, please?
Will you talk to her?
Would they be interested? 

Slide 10 - Slide

Let's practise! 
Maak de volgende zinnen vragend.
Let op:
Hoofdletters
? aan het einde van de zin

Slide 11 - Slide

Vragende voornaamwoorden
Who - Wie          (vragen naar personen)
What - wat         (vragen naar voorwerpen, dingen, etc)
Where - waar    (vragen naar plaatsen)
When - wanneer (vragen naar tijd)
Why- waarom    (vragen naar reden)
How - Hoe            (vragen hoe iets is gebeurd, manieren)
Which - Welke    (bij keuzes van meer dan 2 opties) 

Slide 12 - Slide

He writes songs.

Slide 13 - Open question

We sing in a choir.

Slide 14 - Open question

You are good at maths.

Slide 15 - Open question

They travel a lot.

Slide 16 - Open question

Sharon runs marathons.

Slide 17 - Open question

Is de volgende zin juist?
Does we know each other?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz

Is de volgende zin juist?
Does he go to school?
A
Nee
B
Ja

Slide 19 - Quiz

Is de volgende zin juist?
Do we drive a big car?

A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Is de volgende zin juist?
Can you run for 10 miles?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quiz

Is de volgende zin juist?
Is he a superhero?
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quiz

Is de volgende zin juist?
Are your parents divorced?
A
Nee
B
Ja

Slide 23 - Quiz

Is de volgende zin juist?
Do they lives in a big house?
A
Nee
B
Ja

Slide 24 - Quiz

Is de volgende zin juist?
Do you are a smart person?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Is de volgende zin juist?
Can he helps me?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Link

Vragen in Present Simple
What do you know?

Slide 28 - Mind map

vragende voornaamwoorden:
Welke ken je?

Slide 29 - Mind map