Futur unité 2 voor h3
1 / 35
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
wat is ook al weer de futur?
Slide 2 - Mind map
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
waar kennen we de uitgangen van de futur ook al weer van?
Slide 5 - Mind map
jij zal praten =
A
tu parleras
B
tu parles
C
tu parlais
D
tu as parlé
Slide 6 - Quiz
ik zal kijken =
A
je regarde
B
je regardais
C
j'ai regardé
D
je regarderai
Slide 7 - Quiz
il achetera=
A
hij koopt
B
hij kocht
C
hij zal kopen
D
hij heeft gekocht
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
jij zult kopen (acheter)
A
tu vas acheter
B
tu achètes
C
tu acheteras
D
tu vas achter
Slide 10 - Quiz
wij zullen vertrekken =
A
on partait
B
on est parti
C
on part
D
on partira
Slide 11 - Quiz
zal je luisteren, Michel?
A
tu as écouté, Kejo?
B
tu écouteras, Kejo?
C
tu vas écouter, Kejo?
D
tu écoutes, Kejo?
Slide 12 - Quiz
elle trouvera
nous tomberons
vous écouterez
il a parlé
ils ont vendu
tu rentreras
je suis descendu
je parlerai
futur
passé
composé
Slide 13 - Drag question
Slide 14 - Slide
hij zal verkopen=
A
il a vendu
B
il vend
C
il vendait
D
il vendra
Slide 15 - Quiz
wij zullen een ijsje nemen=
A
on prendra une glace
B
on prend une glace
C
on prendrea une glace
D
on prenait une glace
Slide 16 - Quiz
vous attendrez=
A
jullie wachten
B
jullie zullen wachten
Slide 17 - Quiz
jij zult in het buitenland studeren=
A
tu étudies à l'étranger
B
tu as étudié à l'etranger
C
tu étudieras à l'étranger
D
j'étudierai à l'étranger
Slide 18 - Quiz
hij zal kiezen =
( kiezen = choisir )
( kiezen = choisir )
Slide 19 - Open question
weet je nog de futur van een onregelmatig werkwoord?
Slide 20 - Mind map
Slide 21 - Slide
tu auras un petit chien=
A
je zal een hondje kopen
B
je zal een hondje krijgen
Slide 22 - Quiz
je serai en France
A
ik zal in Frankrijk zijn
B
ik zal naar Frankrijk gaan
Slide 23 - Quiz
hij zal er zijn!
A
il y aura
B
il y sera
Slide 24 - Quiz
wij zullen nu gaan!
A
nous irons maintenant!
B
on ira maintenant!
C
nous feront maintenant!
D
on fera maintenant!
Slide 25 - Quiz
geef 3 voorbeelden van de Franse FUTUR (je mag zelf kiezen welke)
Slide 26 - Open question
zullen jullie boodschappen doen?
A
vous aurez les courses?
B
vous ferez les courses?
Slide 27 - Quiz
jij zal gaan =
A
tu seras
B
tu feras
C
tu auras
D
tu iras
Slide 28 - Quiz
ze zullen krijgen/hebben =
A
ils seront
B
ils auront
C
ils feront
D
ils iront
Slide 29 - Quiz
Slide 30 - Slide
à midi
A
om twaalf uur 's middags
B
de middag
C
's middags
D
de hele middag
Slide 31 - Quiz
rentrer
A
teruglopen
B
teruggaan
C
terugfietsen
D
terugrijden
Slide 32 - Quiz
l'erreur
A
de les
B
de keuze
C
de vergissing
D
de reis
Slide 33 - Quiz
le choix
A
de les
B
de keuze
C
de vergissing
D
de reis
