TC A2 3.2-3.6 herhaling

Taalcompleet thema 3.1-3.6
Scheidbare werkwoorden
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Taalcompleet thema 3.1-3.6
Scheidbare werkwoorden

Slide 1 - Slide

omdat en als
maak de zinnen af

Slide 2 - Slide

Ik ga morgen niet naar school omdat......

Slide 3 - Open question

Ik ga naar de supermarkt als........

Slide 4 - Open question

Amira is heel moe omdat.....................

Slide 5 - Open question

Maak zinnen met 'om........te.....'
Geef antwoord op de vraag

Slide 6 - Slide

Waarvoor gebruik je deze lepel?

Slide 7 - Open question

Waarom ga je naar de bakker?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord is een combinatie van een werkwoord en een ander woord. Dit ander woord is vaak een voorzetsel, maar kan ook een bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord zijn.
schoon + maken = schoonmaken
aan + komen = aankomen
na + denken = nadenken

Slide 10 - Slide

Hoe vervoeg je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst het werkwoord. Het andere woord staat op de laatste plaats in de zin.
Ik maak de keuken schoon
De trein komt om 10:00 uur aan
Wij denken eerst na

Slide 11 - Slide

Twee werkwoorden
Staan er twee werkwoorden in de zin? Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als één woord. Het scheidbare werkwoord staat op de laatste plaats in de zin. 



Slide 12 - Slide

Wat is het hele werkwoord?
De docent legt de opdracht uit.

Slide 13 - Open question

Wat is het hele werkwoord?
Ik maak de tafel schoon.

Slide 14 - Open question

Wat is het hele werkwoord?
Ik schrijf de woorden op.

Slide 15 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.
De juf haar jas (ophangen).

Slide 16 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.
Ik de som (uitleggen).

Slide 17 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.
Hoe moet ik dit probleem (oplossen)?

Slide 18 - Open question

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.
De wedstrijd moet (doorgaan).

Slide 19 - Open question

scheidbare werkwoorden

Slide 20 - Slide

welke zin is goed?

willen + opendoen
A
Het kind wil opendoen de deur.
B
Het kind wil de deur opendoen.
C
Het kind wil opendoet de deur.
D
Het kind wil doen de deur open.

Slide 21 - Quiz

Welke zin is goed?

moeten + schoonmaken
A
Je moet de keuken goed schoonmaken.
B
Je moet goed schoonmaken de keuken.
C
Je moet maken de keuken goed schoon.
D
Je moet maakt de keuken goed schoon.

Slide 22 - Quiz

Maak een zin met deze werkwoorden

Slide 23 - Slide