Kort verhaal schrijven a3a

Nederlands dinsdag 18-10-2022
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands dinsdag 18-10-2022

Slide 1 - Slide

Vandaag
-Het verhaal You're Next van vorige week nabespreken
-Les over hoe je een kort verhaal schrijft
-Begin maken met je korte verhaal

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
-Je leert over de aspecten die bij een verhaal horen: plot, personages, vertelperspectief, tijd en ruimte
-Je leert tips over hoe je een kort verhaal kunt schrijven
-Je kunt uitleggen wat het belang is van het bedenken van een conflict voor je verhaal

Slide 3 - Slide

Wat is het thema van You're Next?

Slide 4 - Open question

Welk motief of welke motieven kwam je tegen?

Slide 5 - Open question

Wat vind je van het verhaal? En van het einde? Verklaar je antwoord

Slide 6 - Open question

Plot 
Het plot is de structuur van het verhaal met alle conflicten en keerpunten. Het is een soort geraamte waaraan het verhaal is opgehangen.

Het plot ontwikkelt zich door gebeurtenissen die elkaar opvolgen. 
Deze gebeurtenissen houden verband met het conflict waar de hoofdpersoon mee worstelt en zijn vaak  (onverwachte) keerpunten die zorgen voor spanning in een verhaal.

Slide 7 - Slide

Opbouw hoofdpersonage
- beschrijving uiterlijk/ innerlijk
- Vertellers commentaar
-Naamgeving (speaking names)
- commentaar van andere personages
- Daden of gebrek daaraan
- Weergave van innerlijk (b.v door gedachten)
- Weergave van wat het personage zegt of doet

Slide 8 - Slide

Perspectief en verteller

Perspectief betekent: Gezichtspunt.

Daarmee wordt bedoeld dat de lezer als het ware 'over de schouder' meekijkt met een van de personages.


Er zijn 3 soorten perspectief:

  1.  Ik-perspectief
  2.  Hij/zij-perspectief
  3. Alwetende verteller

Slide 9 - Slide

Ik-perspectief

Bij dit perspectief lijkt het alsof de ik-figuur al schrijvend verslag doet van de dingen die hij direct meemaakt of ooit beleefd heeft. Vooral bij dagboeken zie je dit vaak terug.


bijvoorbeeld:


"Ik loop op straat en zie voor mij op de grond een vreemd voorwerp liggen. Het is groen en het geeft de suggestie van beweging. Hoewel het maar een klein hoopje drilpudding lijkt, boezemt het me direct angst in. Ik durf er niet naar te kijken, maar kan mijn ogen niet afwenden. Ik moet. Het wil dat ik het zie."

Slide 10 - Slide

Hij/zij-perspectief


Het verschil met het ik-perspectief is dat het verhaal in de hij/zij-vorm wordt beschreven.

Bijvoorbeeld:

Hij staat daar, doodstil, aan de grond genageld. Het vreemde voorwerp dat voor hem op de grond ligt, lijkt hem volledig te hypnotiseren. Het gelei-achtige materiaal gloeit. Een vreemde straling lijkt doelgericht zijn weg te zoeken naar de ogen van starende jongen. Pieter beeft. Niet in staat zich te bewegen.

Slide 11 - Slide

Alwetende verteller

Deze verteller vertelt het verhaal, maar heeft hier zelf geen rol in. Het verschil met het hij/zij-perspectief zit hierin dat de alwetende verteller vanaf het begin het hele verhaal al kent. De verteller weet niet alleen wat de hoofdpersoon doet en denkt, maar ook wat er op andere plekken, op andere momenten en met anderen personages gebeurt. De verteller is 'Alwetend'.


Bijvoorbeeld:

"Wat Pieter niet wist, terwijl hij aan de stoeptegels vastgevroren naar het vreemde object stond te staren, was dat nog geen vijf minuten daarvoor een ander op die plaats iets verloren was. Een groen, pulserend en zeer gevaarlijk voorwerp. Een voorwerp in paniek meegenomen uit het laboratorium toen daar de hel losbarstte. Toen dokter Hogenstijn zijn creatie niet langer de baas was en zijn collega's met een scalpel te lijf ging."

Slide 12 - Slide

Welk perspectief spreekt je het meest aan?
ik-perspectief
hij/zij perspectief
alwetende verteller

Slide 13 - Poll

  tijd en ruimte

Een verhaal speelt zich af op een bepaalde locatie, plaats . 

Dit kan er 1 zijn, maar er kunnen ook meer plekken zijn waar het verhaal zich afspeelt.

Niet alleen de ruimte is van belang, maar ook de tijd. 

Je kunt het hebben over 

  • tijdsduur (hoe lang het verhaal duurt) 
  • over de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. (vroeger, nu , de toekomst)
  • de volgorde in de tijd van de gebeurtenissen 



Slide 14 - Slide

Tijd: Chronologisch

Een verhaal noem je chronologisch  : 

als de gebeurtenissen in het verhaal worden verteld in de tijdsvolgorde zoals ze zich in werkelijkheid ook hebben  afgespeeld.

Een verhaal noem je niet-chronologisch:

als de tekst niet in de goede volgorde van tijd  wordt verteld. Je leest dan over dingen die eerder zijn gebeurd dan wat je op dat moment leest. 

Slide 15 - Slide

Perspectief
- Ik-vorm (ik-perspectief): Je weet alles van de 'ik'
- Hij/zij-vorm
* Personaal: Je weet alles van de hij/zij
* Auctoriaal perspectief: Je weet alles van iedereen

Slide 16 - Slide

Begin te schrijven op sfeer
Een kort verhaal schrijven is vooral een kwestie van juiste sfeer vinden en daarop improviseren. 

Hoe?
Plek...
Geur...
Muziek...

Slide 17 - Slide

8 tips voor het schrijven van een kort verhaal...

Slide 18 - Slide

Tip 1: Stel je open voor het ongewone in je omgeving
Hoe bedenk je een kort verhaal? 

Meestal groeit een idee uit een piepklein zaadje dat in je brein wordt geplant door een ongewone observatie of een vreemde gedachtekronkel. Kijk naar mensen op straat en stel je voor wat ze aan het doen zijn, vang flarden van gesprekken op en maak die zelf af. Kortom: vermeng realiteit en fictie.

Slide 19 - Slide

Tip 2: Geef je personage een doel en laat ze dat volgen

Je personages maken of breken je korte verhaal. Omdat je maar weinig ruimte hebt om hun karakter uitgebreid te schetsen, helpt het als ze een duidelijk doel hebben – hun handelingen worden dan krachtiger. 

– ‘Elk personage moet iets willen, al is het maar een glas water’ 

Slide 20 - Slide

Tip 3: Creëer een conflict
In een goed kort verhaal zit een conflict. De personages hebben tegenovergestelde doelen, of de hoofdpersoon wordt tegengewerkt door zijn omgeving of achtergrond. Zo’n botsing leidt bijna automatisch tot een vorm van spanning en uiteindelijk een ontknoping.

Ik weet niet precies hoe meneer Lucasie onzichtbaar is geworden, maar ik denk dat het gebeurde toen hij zich aan het schrobben was in de badkuip, vlak voordat de voorstelling begon.

Slide 21 - Slide

Tip 4: Leg niet te veel uit
Een kort verhaal krijgt het meeste vaart als je niet te veel uitweidt over bijzaken. Onderdruk de neiging om alles te willen onderbouwen en te verklaren. Laat de lezer verbanden leggen en zijn verbeelding gebruiken, dan wordt de leeservaring veel sterker.

Slide 22 - Slide

Tip 5: Kies je details met zorg
Een kort verhaal gaat leven door details. Dat betekent niet dat je elk meubelstuk hoeft te beschrijven in de woning van je hoofdpersoon, of elke gezichtsuitdrukking. De meeste topauteurs wijden alleen uit over details die belangrijke emoties of plotwendingen in het verhaal ondersteunen.

Een chirurg ziet hoe een voorbij vliegende kraai afval uit de operatiekamer (waarin net een man is overleden) gebruikt om een nest te bouwen voor zijn jongen. Dan komen pas de details en metaforen.
‘Een nest van watten, verbandgaas, gestold bloed en etter’, zei hij. ‘Daar wordt nieuw leven uit geboren.’

Slide 23 - Slide

Tip 6: Gebruik een prikkelende opening
Juist omdat je bij een kort verhaal weinig ruimte hebt om je verhaal te vertellen, is het belangrijk dat je openingszin de interesse van de lezer prikkelt. De lezer wil meteen bij de eerste zin vragen krijgen, zoals: wat is er gebeurd? 

- Ik werd wakker met een moorddadige hoofdpijn, alsof iemand met een een baksteen op mijn kop had lopen beuken.
- Natuurlijk was ik helemaal niet van plan geweest om naar Buenos Aires te gaan. Ik wilde hem alleen maar laten denken dat ik weg was. 

Slide 24 - Slide

Tip 7: Houd het simpel
Dus:
- Niet te veel personages en gebeurtenissen
- Eén verhaallijn,
- Eén conflict
--> zodat je het beeld kunt schetsen van je verhaal dat je wil schetsen. 

Slide 25 - Slide

Tip 8: Wees niet bang voor een open einde

Het mooie van een kort verhaal is dat de lezer de mogelijkheid krijgt om een beroep te doen op zijn eigen interpretatie. Niet alles hoeft te worden verklaard.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Welk thema heeft jouw verhaal?

Slide 28 - Open question

Waar speelt jouw verhaal zich af?

Slide 29 - Open question

Hoe zou jij jouw hoofdpersonage beschrijven?

Slide 30 - Open question

Welk probleem/conflict heeft jouw personage?

Slide 31 - Open question