SO De Vroege Middeleeuwen

SO
De Vroege Middeleeuwen
1 / 50
next
Slide 1: Slide
GeschiedenistestMiddelbare schoolvmbo lwoo, g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

SO
De Vroege Middeleeuwen

Slide 1 - Slide


Gebruik de bron
Monniken hadden een aantal taken. Zo schreven zij bijvoorbeeld boeken over.

➤Noem nog twee taken van monniken die niet op de afbeelding te zien zijn.
Gebruik de bron 

Slide 2 - Open question


Een voorbeeld van een geestelijke is een monnik. 

➤Geef nog twee voorbeelden van geestelijken.

Slide 3 - Open question


Karel de Grote gaf stukken land in leen aan leenmannen. 

➤Waarom deed hij dat?

Slide 4 - Open question


Gebruik de bron

Horigen hadden veel plichten.
➤ Welke twee plichten van horigen zie je in de tekst terug?

Gebruik de bron 

Slide 5 - Open question


Ondanks alle plichten, kon het toch gebeuren dat een boer bij een edelman kwam en vroeg: ‘Mag ik uw horige worden?

➤ Waarom zou een boer horige willen worden? Bedenk de meest logische reden.

Slide 6 - Open question


Naast werken op het land, was een horige ook verplicht om herendiensten te doen.

➤ Geef twee voorbeelden van herendiensten.

Slide 7 - Open question


In de Tijd van monniken en ridders bestonden er al kastelen. Die werden bewoond door edelen en hun ridders. Maar deze kastelen zagen er heel anders uit als de kastelen van ná het jaar 1000.

➤ Beschrijf een kasteel dat gebouwd is in het jaar 850.

Slide 8 - Open question


Gebruik de bron

In het verhaaltje staan twee fouten. 
➤Schrijf de fouten op, en schrijf erbij waarom het fout is.
Gebruik de bron 

Slide 9 - Open question

Dit zijn schaakstukken van een schaakspel uit de twaalfde eeuw, die ook wel The Lewis Chessman worden genoemd. Ze zijn gemaakt van walrustand.

Sleep de onderdelen naar de juiste schaakstukken.
Adel
Geestelijkheid
Ridder
Koning
Bisschop

Slide 10 - Drag question

1500 
v. Chr.
1000 
v. Chr.
500 
v. Chr.
1
500
1000
1500
2000
2050
Sleep de iconen naar de juiste plek in de tijdlijn.

Slide 11 - Drag question

G
F
I
H
R
R
B
S
D
T
E
D
S
A
A
D
S
T
N
M
P
K
K
L
V
W
Klik op de schaakstukken en lees de stelling. 
Is de stelling juist? Sleep het schaakstuk dan naar het juiste coordinaat. De schaakstukken vormen dan een woord.
Karel de Grote was een leenheer (C,4)
De geestelijkheid was de derde stand (A,8)
Monniken en ridders horen bij de geestelijken (G,1)
Een leenman moet trouw zweren aan de leenheer (F,7)
Monniken en nonnen horen bij de lage geestelijken (H,4)
Het middeleeuwse woord voor een slaaf is een horige (G,3)
Karel de Grote was koning en keizer (A,5)
Een horige moest pacht betalen voor de grond (D,8)
Herendiensten deed de leenheer voor de leenman (B,2)
De Paus is de hoogste geestelijke van de christelijke kerk (D,5)
Ridders woonden in een klooster (E,4)
Horigen waren vrij om weg te gaan van hun land (G,6)

Slide 12 - Drag question

Sleep de teksten naar de juiste plek in de afbeelding
Ik ben van adel
Ik ben een geestelijke
Ik betaal pacht
Eerste stand
Tweede stand
Derde stand

Slide 13 - Drag question

➤Sleep steeds een vinkje naar het goede woord om de zin kloppend te maken. 
Na de val van het Romeinse Rijk werd er veel meer / minder gehandeld in Europa. 
Na de val van het Romeinse Rijk waren er veel / weinig oorlogen in Europa.
Na de val van het Romeinse Rijk ontstaan er veel / nauwelijks steden in Europa.

Slide 14 - Drag question

➤Zet de volgende geestelijken in de juiste volgorde van macht. Begin met de geestelijke die het machtigst is, en eindig met de geestelijke die het minst machtig is.
Priester
Paus
Bisschop
Monnik

Slide 15 - Drag question

W  I  L  L  I  B  R  O  R  D
L  E  E  N  S  T  E  L  S  E  L
K  L  O  O  S  T  E  R
B  O  N  I  F  A  T  I  U  S
H  O  R  I  G  E
L  E  E  N  H  E  E  R

Slide 16 - Drag question


Gebruik de bron
Gebruik de bron

➤Wie is de ‘hij’ over wie de tekst gaat?
A
Bonifatius
B
Wilibrord
C
Lodewijk de Vrome
D
Karel de Grote

Slide 17 - Quiz


➤Wat is een goed voorbeeld 
van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.

Slide 18 - Quiz


➤Wat is de beste omschrijving van het begrip ‘geestelijken’? 
Kies het juiste antwoord.
A
Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft.
B
Hij moet elke ochtend bijtijds opstaan.
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer.
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan onderleenmannen.

Slide 19 - Quiz


➤Wat is de beste omschrijving van het begrip ‘geestelijken’? 
Kies het juiste antwoord.
A
mensen die in God geloven
B
mensen die iedere week naar de kerk gaan
C
mensen die in dienst zijn van de kerk
D
mensen die voor andere mensen bidden

Slide 20 - Quiz


➤Een vrouwelijke monnik wordt een non genoemd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz


➤Monniken bidden acht keer per dag
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz


➤Het verzorgen en genezen van zieken was één van de taken van monniken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz


➤Monniken zijn geen geestelijken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz


Door het harde leven gingen veel mensen het christendom extra belangrijk vinden. 

➤Waarom was dat zo? 
A
De mensen hoopten dat God hen zou beschermen tegen honger, ziekte en dood.
B
In de Bijbel staat hoe je betere medicijnen kunt maken en hoe je grotere oogsten kunt krijgen.
C
Als je christen was, mocht je in een klooster wonen. Daar was wel genoeg voedsel.
D
Als je arm, maar goed geleefd had, werd je na je dood erg rijk in de hemel.

Slide 25 - Quiz


➤Veel monniken konden lezen en schrijven. 
Zij schreven oude boeken over.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz


➤Het drieslagstelsel is een manier van landbouw waarbij een akker elk derde jaar braak ligt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz


➤Dankzij het drieslagstelsel werd de landbouwgrond vruchtbaarder.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz


➤Door het drieslagstelsel werden de oogsten kleiner, omdat een deel van de grond leeg was.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz


➤Het drieslagstelsel werd gebruikt vanaf ongeveer het jaar 600.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz


Gebruik de bron
Gebruik de bron

Je denkt misschien dat horigen iets zijn van heel lang geleden. Maar ook in onze tijd zijn er nog horigen. 

➤Waarom is de vrouw uit de tekst een horige?
A
Ze moet een deel van de tijd op de akkers van de landheer werken.
B
Als er gevaar dreigt, wordt ze beschermd door de landheer.
C
Ze mag weg van het land van de landheer.
D
Ze hoort bij de derde stand, en haar landheer niet.

Slide 31 - Quiz


➤Welke uitspraak past bij de Tijd van monniken en ridders?
A
Het was veel veiliger dan in de tijd van het Romeinse Rijk.
B
Na het Romeinse Rijk brak er een strijd uit om de macht. Uiteindelijk werd het Frankische volk het sterkst.
C
Na de val van het West-Romeinse Rijk voerden de Romeinen oorlog met de Franken.
D
De meeste mensen gingen in steden wonen. Daardoor werden de steden groter.

Slide 32 - Quiz


➤Welke zin is juist?
A
In een leengebied konden meerdere domeinen liggen.
B
In elk leengebied lag één domein.
C
In een domein konden meerdere leengebieden liggen.
D
In elk domein lag één leengebied.

Slide 33 - Quiz


De leenman en de horige hadden allebei plichten. 

➤Bij wie hoort de volgende plicht?

Herendiensten doen.
A
leenman
B
horige

Slide 34 - Quiz


De leenman en de horige hadden allebei plichten. 

➤Bij wie hoort de volgende plicht?

Bescherming bieden als er gevaar dreigt.
A
leenman
B
horige

Slide 35 - Quiz


De leenman en de horige hadden allebei plichten. 

➤Bij wie hoort de volgende plicht?

Toestemming vragen om te mogen trouwen
A
leenman
B
horige

Slide 36 - Quiz


De leenman en de horige hadden allebei plichten. 

➤Bij wie hoort de volgende plicht?

Trouw beloven aan de koning.
A
leenman
B
horige

Slide 37 - Quiz


➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?

Leo, de bisschop van Aken.
A
adel
B
geestelijkheid
C
boeren

Slide 38 - Quiz


➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?

Herman, een horige die op het gebied van een ongelofelijk onvriendelijke edelman woont
A
adel
B
geestelijkheid
C
boeren

Slide 39 - Quiz


➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?

Maria, een oude vrouw die in een klooster bij Maastricht woont.
A
adel
B
geestelijkheid
C
boeren

Slide 40 - Quiz


➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?

Klaas, een vrije boer met een lange baard.
A
adel
B
geestelijkheid
C
boeren

Slide 41 - Quiz


➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?

Koning Karel de Kale, een kleinzoon van Karel de Grote.
A
adel
B
geestelijkheid
C
boeren

Slide 42 - Quiz


➤Karel de Grote was een Romeinse keizer.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 43 - Quiz


➤Karel de Grote werd in het jaar 800 geboren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 44 - Quiz


➤Karel de Grote stierf in het jaar 814.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 45 - Quiz


➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?

Paus
A
Wel
B
Niet

Slide 46 - Quiz


➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?

Bisschop
A
Wel
B
Niet

Slide 47 - Quiz


➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?

Priester
A
Wel
B
Niet

Slide 48 - Quiz


➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?

Monnik
A
Wel
B
Niet

Slide 49 - Quiz


➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?

Non
A
Wel
B
Niet

Slide 50 - Quiz