Kapitel 2 16-12-2022 het geslacht van het zelfstandig naamwoord

Willkommen!
Kom rustig binnen;
Pak je spullen er alvast bij;
Wacht totdat de docent begint met de les.
1 / 34
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Willkommen!
Kom rustig binnen;
Pak je spullen er alvast bij;
Wacht totdat de docent begint met de les.

Slide 1 - Slide

der Unterrichtsplan


- Rückblick " die Zahlen 0 bis 1000"

- Hausaufgaben: Lektion 1 Aufg. 13 + Lektion 2 Aufg. 1, 4, und 5 machen

- Erklärung 'die Zahlen bis 1000'

- uitleg ' het geslacht van het zelfstandig naamwoord

- Lektion 2 Aufg. 8 bis einschl. 10 machen


















Slide 2 - Slide

Aantekening
neem over 
in je schrift

Mannelijke woorden:
  • alle mannelijke personen/ dieren/ beroepen: der Lehrer
  • alle dagen van de week: der Montag
  • alle seizoenen: der Sommer
  • alle maanden: der Oktober
  • alle dagdelen:  der Abend
der Kater
uitleg
Het geslacht van het zelfstandig naamwoord

Slide 3 - Slide

die Lernziele:


- du kannst die Zahlen bis 1000 richtig aussprechen und schreiben


- du kennst die Regeln des Geschlechts des Substantivs




Slide 4 - Slide


Hausaufgaben
Lektion 1 Aufg. 13 + Lektion 2 Aufg. 1, 4, und 5 kontrollieren

Slide 5 - Slide




Lidwoorden: is een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
uitleg

Slide 6 - Slide


   Vrouwelijke woorden:
  • alle vrouwelijke personen, dieren en beroepen: die Oma, die Kuh ( let op vrouwelijke beroepen eindigen op - in) bijv. die Lehrerin
  • de meeste woorden op -e: die Adresse
  • alle woorden op -ung: die Zeitung
  • alle woorden op -schaft: die Freundschaft
  • alle woorden op -heit: die Freiheit
  • alle woorden op -keit: die Fröhlichkeit 
die Katze
uitleg
Aantekening
neem over 
in je schrift

Slide 7 - Slide

Onzijdige woorden:
  • alle verkleinwoordjes, op -chen: das Kaninchen
  • de meeste het-woorden: das Dorf 
das Buch
uitleg
Aantekening
neem over 
in je schrift

Slide 8 - Slide

Ken je alle ezelsbruggetjes? Neem ze nog één keer goed door en maak de volgende 8 quizvragen. Succes!
uitleg

Slide 9 - Slide

zelfstandig naamwoord dat eindigt op -chen
1/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 10 - Quiz

seizoen
2/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 11 - Quiz

Vul nu het juiste persoonlijk voornaamwoord in.
_____ (ik) komme ohne ______ ( jullie) .
Vul in: ____/_____

Slide 12 - Open question

Du hast durch _____ ( mij) die Aufgabe gut gemacht.

Slide 13 - Open question

zelfstandig naamwoord dat eindigt op -schaft
3/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 14 - Quiz

vrouwelijk persoon
4/8
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quiz

veel zelfstandig naamwoorden die eindigen op een -e
5/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 16 - Quiz

dagen/maanden
6/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 17 - Quiz

het- woorden
8/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 18 - Quiz

zelfstandig naamwoord dat eindigt op -ung
7/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 19 - Quiz

Wasser
3/8
vertaling
A
vrouwelijke uitgang
B
het-woord
C
biologisch man/vrouw
D
dag/maand/seizoen

Slide 20 - Quiz

Panne
2/8
vertaling
A
verkleinwoord
B
dag/maand/seizoen
C
het-woord
D
vrouwelijke uitgang

Slide 21 - Quiz

Männlichkeit
4/8
vertaling
A
het-woord
B
biologisch man/vrouw
C
vrouwelijke uitgang
D
verkleinwoord

Slide 22 - Quiz

Wochenende
5/8
vertaling
A
dag/maand/seizoen
B
vrouwelijke uitgang
C
het-woord
D
verkleinwoord

Slide 23 - Quiz

En nu gaan we  testen of je de regels kunt het toepassen.......

Slide 24 - Slide

Polizistin
6/8
vertaling
A
verkleinwoord
B
biologisch man/vrouw
C
het-woord
D
dag/maand/seizoen

Slide 25 - Quiz

Mädchen
8/8
vertaling
A
het-woord
B
vrouwelijke uitgang
C
biologisch man/vrouw
D
verkleinwoord

Slide 26 - Quiz

Bestellung
1/8
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quiz

Gesundheit
4/8
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

Aufgabe
6/8
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quiz

Frühling
8/8
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quiz

Fenster
7/8
A
der
B
die
C
das

Slide 31 - Quiz

Samenvatting
mannelijk: der
  • mensen, dieren, beroepen
  • dagen
  • seizoenen
  • maanden
  • dagen
een = ein
meervoud = die
vrouwelijk: die
  • mensen, dieren, beroepen
  • meeste op -e
  • alle op -heit, -keit, -schaft, -ung


een = eine
meervoud = die
onzijdig: das
  • alles op -chen/-lein (=verkleinwoordje)
  • meeste het-woorden

een = ein
meervoud = die

Slide 32 - Slide

Hausaufgaben: Lektion 2 Aufg. 8 bis einschl. 10 + 
Lektion 3 Aufg. 1 bis einschl. 4

Slide 33 - Slide

Pilot
5/8
A
der
B
die
C
das

Slide 34 - Quiz