Kapitel 2 10-2-2022

der Unterrichtplan

* Rückblick
* Hausaufgaben; Aufg. 1, 4, 5, 6 und 7  kontrollieren von Lektion 2
* Erklärung ( geslacht van het zelfstandig naamwoord)
* Lektion 2 Aufg. 8/9 und 10 machen.
* Fertig?
* Arbeitet an den Hausaufgaben; Lektion 3 Aufg. 1 bis einschl. 7










 




1 / 45
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

der Unterrichtplan

* Rückblick
* Hausaufgaben; Aufg. 1, 4, 5, 6 und 7  kontrollieren von Lektion 2
* Erklärung ( geslacht van het zelfstandig naamwoord)
* Lektion 2 Aufg. 8/9 und 10 machen.
* Fertig?
* Arbeitet an den Hausaufgaben; Lektion 3 Aufg. 1 bis einschl. 7










 




Slide 1 - Slide

die Lernziele

- du kannst das Geschlecht des Substantivs nennen

- du kannst ein Gespräch über das Thema shoppen ausarbeiten. 


Slide 2 - Slide

Rückblick



Die Hausaufgaben; Aufg. 1, 4, 5, 6 und 7  von Lektion 2 kontrollieren.


Slide 3 - Slide

Erklärung; das Geschlecht des Substantivs


Slide 4 - Slide




Lidwoorden: is een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
uitleg

Slide 5 - Slide

Aantekening
neem over 
in je schrift

Mannelijke woorden:
  • alle mannelijke personen/ dieren/ beroepen: der Lehrer
  • alle dagen van de week: der Montag
  • alle seizoenen: der Sommer
  • alle maanden: der Oktober
der Kater
uitleg

Slide 6 - Slide


Vrouwelijke woorden:
  • alle vrouwelijke personen, dieren en beroepen: die Oma, die Kuh ( let op vrouwelijke beroepen eindigen op - in) bijv. die Lehrerin
  • de meeste woorden op -e: die Adresse
  • alle woorden op -ung: die Zeitung
  • alle woorden op -schaft: die Freundschaft
  • alle woorden op -heit: die Freiheit
  • alle woorden op -keit: die Fröhlichkeit 
die Katze
uitleg
Aantekening
neem over 
in je schrift

Slide 7 - Slide

Onzijdige woorden:
  • alle verkleinwoordjes, op -chen: das Kaninchen
  • de meeste het-woorden: das Dorf 
das Buch
uitleg
Aantekening
neem over 
in je schrift

Slide 8 - Slide

Ken je alle ezelsbruggetjes? Neem ze nog één keer goed door en maak de volgende 8 quizvragen. Succes!
uitleg

Slide 9 - Slide

zelfstandig naamwoord dat eindigt op -chen
1/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 10 - Quiz

seizoen
2/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 11 - Quiz

zelfstandig naamwoord dat eindigt op -schaft
3/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 12 - Quiz

vrouwelijk persoon
4/8
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

veel zelfstandig naamwoorden die eindigen op een -e
5/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 14 - Quiz

dagen/maanden
6/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 15 - Quiz

zelfstandig naamwoord dat eindigt op -ung
7/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 16 - Quiz

het- woorden
8/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 17 - Quiz

En nu gaan we  testen of je de regels kunt het toepassen.......

Slide 18 - Slide

Panne
2/8
vertaling
A
verkleinwoord
B
dag/maand/seizoen
C
het-woord
D
vrouwelijke uitgang

Slide 19 - Quiz

Wasser
3/8
vertaling
A
vrouwelijke uitgang
B
het-woord
C
biologisch man/vrouw
D
dag/maand/seizoen

Slide 20 - Quiz

Männlichkeit
4/8
vertaling
A
het-woord
B
biologisch man/vrouw
C
vrouwelijke uitgang
D
verkleinwoord

Slide 21 - Quiz

Wochenende
5/8
vertaling
A
dag/maand/seizoen
B
vrouwelijke uitgang
C
het-woord
D
verkleinwoord

Slide 22 - Quiz

Polizistin
6/8
vertaling
A
verkleinwoord
B
biologisch man/vrouw
C
het-woord
D
dag/maand/seizoen

Slide 23 - Quiz

Mannschaft
7/8
vertaling
A
biologisch man/vrouw
B
verkleinwoord
C
vrouwelijke uitgang
D
het-woord

Slide 24 - Quiz

Mädchen
8/8
vertaling
A
het-woord
B
vrouwelijke uitgang
C
biologisch man/vrouw
D
verkleinwoord

Slide 25 - Quiz

Bestellung
1/8
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

Freundin
2/8
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quiz

Meerschweinchen
3/8
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

Gesundheit
4/8
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quiz

Pilot
5/8
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quiz

Aufgabe
6/8
A
der
B
die
C
das

Slide 31 - Quiz

Fenster
7/8
A
der
B
die
C
das

Slide 32 - Quiz

Frühling
8/8
A
der
B
die
C
das

Slide 33 - Quiz

Samenvatting
mannelijk: der
  • mensen, dieren
  • dagen
  • seizoenen
  • maanden
  • dagen
een = ein
meervoud = die
vrouwelijk: die
  • mensen, dieren
  • meeste op -e
  • alle op -heit, -keit, -schaft, -ung


een = eine
meervoud = die
onzijdig: das
  • alles op -chen/-lein (=verkleinwoordje)
  • meeste het-woorden

een = ein
meervoud = die

Slide 34 - Slide

Vind je het nog lastig? / Heb je veel fouten?

Bestudeer dan nog eens Gram. D blz. 66 en 67 .

bekijk dit uitlegfilmpje:

Slide 35 - Slide

Hausaufgaben:  Lektion 2 Aufgabe; 8,9 und 10
Lektion 3; Aufg. 1 bis einschl. 7 machen 

Slide 36 - Slide

der Unterrichtplan
* Rückblick
* Prüfung einplanen
* Hausaufgaben; Aufg. 1 bis einschl. 7 von Lektion 4. ( online machen) Lektion 3 Opgave 8, 9 kontrollieren
*Modale hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd en wissen en möchten
* lezen Gram. E blz. 79 TB 
* Lektion 4; Aufg. 9,10, 11, 12 und 13 machen
* L5 Aufg. 1 bis einschl. 8 
 









 




Slide 37 - Slide

das Lernziele


- du kannst die Merkmale der Modalverben nennen. 
- ku kannst die Bedeutung der Modalverben geben.




Slide 38 - Slide


Die Hausaufgaben; Aufg. 1 bis einschl. 7 von Lektion 4. ( online machen) Lektion 3 Opgave 8, 9 kontrollieren

Slide 39 - Slide

Modalverben

Slide 40 - Slide

De betekenis van de modale werkwoorden:

dürfen = mogen/ toestemming hebben
können = kunnen
mögen = mogen, houden van, aardig vinden, lusten
müssen = moeten ( noodzaak, kan niet anders)
sollen = moeten ( wil van een ander, advies, twijfel)
wollen = willen 
wissen = weten

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

die Modalverben

Slide 43 - Slide

Arbeitet selbstständig an den Aufg. Lektion 4; Aufg. 9,10, 11, 12 und 13 machen
* L5 Aufg. 1 bis einschl. 8
 

Slide 44 - Slide

Hausaufgaben:  Lektion 4; Aufg. 9,10, 11, 12 und 13 machen
 L5 Aufg. 1 bis einschl. 8 machen

Slide 45 - Slide