H Grammatik Kasus

Was weißt du noch?
1 Noteer de woorden die naast der, die en das de der-Gruppe vormen en hun vertaling.
2 Welke soort woorden hoort naast ein- en kein- bij de ein-Gruppe?
3 Hoe weet je of een zinsdeel lijdend voorwerp is?
4 Hoe weet je of een zinsdeel meewerkend voorwerp is?
timer
2:00
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Was weißt du noch?
1 Noteer de woorden die naast der, die en das de der-Gruppe vormen en hun vertaling.
2 Welke soort woorden hoort naast ein- en kein- bij de ein-Gruppe?
3 Hoe weet je of een zinsdeel lijdend voorwerp is?
4 Hoe weet je of een zinsdeel meewerkend voorwerp is?
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Besprich mit deinem Sitznachbarn
1 Noteer de woorden die naast der, die en das de der-Gruppe vormen en hun vertaling.
2 Welke soort woorden hoort naast ein- en kein- bij de ein-Gruppe?
3 Hoe weet je of een zinsdeel lijdend voorwerp is?
4 Hoe weet je of een zinsdeel meewerkend voorwerp is?
timer
1:00

Slide 2 - Slide

Was weißt du noch?
1 dies- = deze, dit
welch- = welk
manch- = sommige
solch- = zulke
all- = alle
jed- = elk, ieder   
2 de bezittelijke voornaamwoorden (Possessivpronomen)
3 Het antwoord op de vraag: Wie/wat + onderwerp + gezegde? of het zinsdeel dat je door HEM kunt vervangen.
4 Het antwoord op de vraag: Aan/voor wie + onderwerp + gezegde?

Slide 3 - Slide

Programm
Wiederholung [online]
Wiederholung Personalpronomen/Possessivpronomen
uitleg stappenplan naamvallen
Aufgaben machen [Buch]
Hausaufgabe

Slide 4 - Slide

Stundenziel
Am Ende der Stunde

  • kannst du den Unterschied zwischen einem Personalpronomen und einem Possesivpronomen erklären.
  • kannst du den stappenplan benutzen für den richtigen Kasus.

Slide 5 - Slide

Aufgaben [online]
Kapitel 2
Grammatik H [zelf nakijken]
Introductie 1+2
Aufgabe 4 [1 t/m6]

timer
10:00

Slide 6 - Slide

Personalpronomen

Slide 7 - Slide

Possessivpronomen

Slide 8 - Slide

stappenplan naamval [Kasus]

Slide 9 - Slide

Der-groep/Ein-groep
Het bepaald lidwoord DER in het Duits en het onbepaald lidwoord EIN kan  verschillende vormen aannemen. Dat noemen we NAAMVALLEN

Slide 10 - Slide

Overzicht DER- en EIN-Gruppe
1
der
ein
mein
die
eine
deine
das
ein
ihr
die
keine
unsere
3
dem
einem
meinem
der
einer
deiner
dem
einem
ihrem
den + n
keinen +n
unseren +n
4
den
einen
meinen
die
eine
deine
das
ein
ihr
die
keine
unsere

Slide 11 - Slide

Voorzetsels + 3

na een voorzetsel met 3e naamval zetten we een woord/uitgang in de 3e naamval:
m:    mit     dem / einem    Bus .... komme ich zu spät.
v:      von    der / einer         Tante ....habe ich diese Tasche.
o:      an      dem / einem      Haus  ..... ist alles schön.
mv:  bei     den / keinen       Passagieren ... ist alles in Ordnung.
voorzetsel 3e naamval zijn: mit-an-nach-zu-bei-von = manz bv

Slide 12 - Slide

Voorzetsels +4
Na een voorzetsel met de 4e naamval, zetten we het lidwoord in de 4e naamval:
m:    für           den / einen   Hund .... habe ich einen Knochen.
v:      durch    die / eine        Hilfe ....habe ich es geschafft.
o:      ohne     die / eine        Kinder  ..... ist alles schön still.
mv:   um        die / keine      Passagiere ....kümmere ich mich.
voorzetsel 4e zijn: durch - ohne - für - um - gegen = dofug

Slide 13 - Slide

Zinsontleding: onderwerp
Ook de functie in de zin kan de vorm veranderen. 
Onderwerp> 1e naamval (=HIJ)
m: Der / Ein Bäcker backt das Brot.
v: Die / Eine Frau kauft das Brot. 
o: Das / Ein Kind isst das Brot. 
mv: Die / Keine Leute essen das Brot. 

Slide 14 - Slide

Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp > 4e naamval (HEM)
m: Wir sehen den / unseren Bäcker. 
v: Wir kennen die / eu(e)re Frau.
o: Wir grüßen das / Ihr Kind
mv: Wir sehen die / unsere Leute

Slide 15 - Slide

Meewerkend voorwerp
Meewerkend voorwerp > 3e naamval (AAN HEM)
m: Sie gibt dem / einem Bäcker das Geld.
v: Sie gibt der / einer Frau eine Hand.
o: Sie gibt dem / einem Kind ein Apfel.
mv: Sie schickt den / keinen Leuten eine Karte

Slide 16 - Slide

zusammen üben
jullie                          Hier ist ........ Reiseführer.
jullie,zij (mv)          Wann holt ........  ........... ab?
hij,u,uw                    ...... zeigt ...... gleich ......... Zimmer.

Slide 17 - Slide

Aufgaben machen [Hausaufgabe]


Seite 94 Nr. 7+8

Slide 18 - Slide