Het onderwerp

Wat is het onderwerp?
1 / 21
next
Slide 1: Open question
NederlandsLager onderwijs

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat is het onderwerp?

Slide 1 - Open question

De voetballer maakt een doelpunt.

Slide 2 - Slide

De voetballer maakt een doelpunt.
De voetballers maken een doelpunt.

Slide 3 - Slide

Hij scoort.

Slide 4 - Slide

Hij scoort.
Zij scoren. 

Slide 5 - Slide

Het veld is groen.

Slide 6 - Slide

Het veld is groen.
De velden zijn groen.

Slide 7 - Slide

Het enthousiasme vermeerdert.

Slide 8 - Slide

Het enthousiasme vermeerdert.
Het enthousiasme en het geluid vermeerderen.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Erik vindt voetbal niet leuk.
Voetbal vindt Erik niet leuk.

Slide 11 - Slide

De scheidsrechter gaf mij een gele kaart. 
Ik kreeg van de scheidsrechter een gele kaart. 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Slide

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
Ronaldo is een bekende voetballer.
A
is
B
Ronaldo
C
een
D
bekende voetballer

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
De juf kan niet voetballen.
A
de juf
B
niet
C
kan
D
voetballen

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
Heeft Pieter een doelpunt gemaakt?
A
heeft
B
een doelpunt
C
Pieter
D
gemaakt

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
Rik kreeg van de trainer een voetbal.
A
Rik
B
kreeg
C
de trainer
D
een voetbal

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
De voetbalschoenen vindt Jan niet mooi.
A
vindt
B
mooi
C
Jan
D
de voetbalschoenen

Slide 19 - Quiz

Weet je nu hoe je het onderwerp kan vinden in een zin?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Jij 
bent 
een taalkampioen.
onderwerp
persoonsvorm
rest van de zin

Slide 21 - Drag question