quiz Toets Blok 4 Over Lezen Spelling Grammatica en Lezen

Quiz Toets Blok 4        Over Lezen, Spelling, 
                                                 Grammatica en Lezen
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Quiz Toets Blok 4        Over Lezen, Spelling, 
                                                 Grammatica en Lezen

Slide 1 - Slide

Noem de eerste 8 woorden die jij weet bij Over Taal Blok 4

Slide 2 - Mind map

Wat betekent expliciet?
A
per ongeluk
B
niet nadrukkelijk
C
nadrukkelijk
D
met zorg

Slide 3 - Quiz

Wat betekent beschouwen?
A
nakijken
B
achteraf bespreken
C
nadrukkelijk bekijken
D
bestuderen

Slide 4 - Quiz

Wat betekent de indicatie?
A
de aanwijzing
B
de inleiding
C
de hoeveelheid
D
de afspraak

Slide 5 - Quiz

Wat betekent de innovatie?
A
de uitvinding
B
de verbetering
C
een contract
D
de vernieuwing

Slide 6 - Quiz

Welk woord past in de zin?
De gipsmeester goot het gips in de m...... .

Slide 7 - Open question

Welk woord past in de zin: Wij wisten w........ wie de deur open had laten staan, maar we zeiden niets.

Slide 8 - Open question

Welk woord past in de zin: Tijdens het spel hoopte ik op een s................ ,zodat ik een kleine voorsprong had.

Slide 9 - Open question

Noteer drie afleidingen bij het woord huis.

Slide 10 - Open question

In welk antwoord staan twee samenstellingen?
A
verdrietig - thuisbasis
B
traantje - tomaatje
C
deurknop - tafeltje
D
tafelpoot - meterkast

Slide 11 - Quiz

In welk antwoord staan een afleiding en een samenstelling?
A
verdelen - hulppakket
B
rustpunt - onrustig
C
telefoon - schoenveter
D
verkeersplein - aardbeienplant

Slide 12 - Quiz

In welk antwoord klopt het verwijswoord niet?
A
het huisje dat ....
B
de opgave die ....
C
het feestje die ....
D
de schorpioen die

Slide 13 - Quiz

Noteer bij de volgende drie woorden het juiste verwijswoord: autosleutel - picknickmandje - uitlegfilmpje

Slide 14 - Open question

Welke bewering is niet waar?
A
Elke zin heeft een bijwoordelijke bepaling.
B
Elke zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
C
De formule van het lijdend voorwerp is Wat/wie + wg + ond?
D
De formule van het onderwerp is Wie/wat + wg?

Slide 15 - Quiz

Hoe benoem je 'over het plan' in de zin Filip heeft zijn oma over het plan verteld?
A
Over het plan is o.
B
Over het plan is lv.
C
Over het plan is bwb.
D
Over het plan is mv.

Slide 16 - Quiz

Hoe benoem je 'Charlie' in de zin Mijn zus zag Charlie vorige week in Amsterdam lopen.
A
Charlie is o.
B
Charlie is lv.
C
Charlie is mv.
D
Charlie is bwb.

Slide 17 - Quiz

Hoe benoem je 'de burgemeester' in de zin: Wij moesten voor Nederlands de burgemeester een brief schrijven.
A
De burgemeester is o.
B
De burgemeester is lv.
C
De burgemeester is bwb.
D
De burgemeester is mv.

Slide 18 - Quiz

Noteer 8 woorden die horen bij de familie persoonlijk voornaamwoord en duiden op een enkelvoudsvorm

Slide 19 - Open question

In welke zinnen is het woordje 'het' een persoonlijk voornaamwoord?
A
Het paard stond in de wei.
B
Heb jij het plan voor je zus verraden?
C
Gisteren regende het de hele dag.
D
Het heeft er even niet zo best uit gezien.

Slide 20 - Quiz

... was te laat voor .... om .... nog te bellen. Welke combinatie van 3 pers.vnw passen in de zin?
A
ik mij haar
B
hij het mij
C
het jij haar
D
het mij jou

Slide 21 - Quiz

Hoeveel znw zie je in deze zin?

Met onze oom Eddy hebben wij gisteren de nieuwe auto bij de garage opgehaald.
A
drie
B
vier
C
vijf
D
zes

Slide 22 - Quiz

Waarom schrijf je tomatensoep en kippensoep, maar heeft groentesoep geen tussen-n?

Slide 23 - Open question

Welk antwoord is juist gespeld?
Het ....... (gebeuren) zelden dat hij niet direct .......... (antwoorden)
A
gebeurt antwoordt
B
gebeurt antwoord
C
gebeurd antwoordt
D
gebeurd antwoord

Slide 24 - Quiz

Welk antwoord is juist gespeld?
...... (vinden) jij ook dat de coach het team vorige week niet optimaal ......, (leiden)
A
vindt leed
B
vindt leidde
C
vind leed
D
vind leidde

Slide 25 - Quiz

Welk antwoord is juist gespeld?
Ik heb lang ....... (twijfelen)of ik die vraag wel ........... (beantwoorden) had.
A
betwijfeld beantwoordt
B
betwijfeld beantwoordde
C
getwijfeld beantwoord
D
getwijfeld beantwoordt

Slide 26 - Quiz

Welke combinatie krijgt een tussen-n als je de woorden plakt?
A
pinda - kaas
B
collecte - bus
C
beer - sterk
D
zaak - man

Slide 27 - Quiz

Welke combinatie krijgt geen tussen-n als je de woorden plakt?
A
braam - jam
B
zon - bril
C
boer -dochter
D
aap - streek

Slide 28 - Quiz

Bij welk woord verdubbel je de laatste letter niet als je het verkleinwoord maakt?
A
radio
B
paraplu
C
taxi
D
video

Slide 29 - Quiz

Bij welk verkleinwoord van de woorden hieronder gebruik je geen ' ?
A
sudoku
B
logo
C
baby
D
lolly

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Mind map