Werkwoorden in verleden tijd: Kapitel 3

Kapitel 3
Werkwoorden in de verleden tijd. 
1 / 13
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, t, havo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Kapitel 3
Werkwoorden in de verleden tijd. 

Slide 1 - Slide

rijtje
i-te
d-test
e-te
w-ten
i-tet
s-ten

Slide 2 - Slide

stam van ww
können - konn
müssen - muss
dürfen - durf
wollen - woll
wissen - wuss

Achter de stam plak je de uitgang uit het vorige rijtje

Slide 3 - Slide

Hoe vervoeg je het woord tussen haakjes in de verleden tijd?:
ich _______ (können)
A
konntest
B
konnte
C
konne
D
konnten

Slide 4 - Quiz

Hoe vervoeg je het woord tussen haakjes in de verleden tijd?:
ihr __________ (müssen)
A
müsstet
B
musste
C
musstet
D
musst

Slide 5 - Quiz

Hoe vervoeg je het woord tussen haakjes in de verleden tijd?:
du ________ (dürfen)
A
durftest
B
dürftest
C
durfte
D
durftet

Slide 6 - Quiz

Hoe vervoeg je het woord tussen haakjes in de verleden tijd?:
wir ________ (wollen)
A
wollen
B
wollte
C
wolltet
D
wollten

Slide 7 - Quiz

Hoe vervoeg je het woord tussen haakjes in de verleden tijd?:
Sie (mv)_________ (wissen)
A
wusten
B
wusste
C
wussten
D
wuste

Slide 8 - Quiz

Hoe vervoeg je het woord tussen haakjes in de verleden tijd?:
ich ______ (wissen)

Slide 9 - Open question

Hoe vervoeg je het woord tussen haakjes in de verleden tijd?:
sie (ev) ________ (müssen)

Slide 10 - Open question

Hoe vervoeg je het woord tussen haakjes in de verleden tijd?:
du __________ (wollen)

Slide 11 - Open question

Hoe vervoeg je het woord tussen haakjes in de verleden tijd?:
er ________ (dürfen)

Slide 12 - Open question

Hoe vervoeg je het woord tussen haakjes in de verleden tijd?:
sie (mv) _______ (können)

Slide 13 - Open question