Thema 8, week 3 Toets

THEMA 1 : geld en winkelen
1 / 33
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

THEMA 1 : geld en winkelen

Slide 1 - Slide


A
aanschaffen
B
inslaan
C
de kost verdienen
D
handelen

Slide 2 - Quiz


A
aanschaffen
B
inslaan
C
de kost verdienen
D
handelen

Slide 3 - Quiz

Wie zegt het goed?
A
B
C

Slide 4 - Quiz


A
inslaan
B
de zakkenroller
C
handelen
D
het antiek

Slide 5 - Quiz

THEMA 2 : feest en vermaak

Slide 6 - Slide


A
Marcel geeft een groot feest.
B
Marcel bezoekt zijn beste vriend.
C
Marcel zegt een feest af.
D
Marcel is moe van het feest.

Slide 7 - Quiz


A
B
C

Slide 8 - Quiz

Wie heeft gelijk?
A
B
C

Slide 9 - Quiz


A
de toegangsprijs
B
het toegangsbewijs
C
het festival
D
de vrije tijd

Slide 10 - Quiz

THEMA 2 : rekenen

Slide 11 - Slide


A
reeks
B
combinatie
C
massa
D
menigte

Slide 12 - Quiz


A
een stuk of
B
een combinatie
C
een massa
D
een menigte

Slide 13 - Quiz

Wie heeft gelijk?
A
B
C

Slide 14 - Quiz

Welk begrip past hierbij?
A
de combinatie
B
schatten
C
een stuk of
D
de serie

Slide 15 - Quiz

lesdoel
Ik weet hoe je het enkelvoud en het meervoud van een zelfstandig naamwoord maakt.

Slide 16 - Slide

Enkelvoud

Hier is er één van.
Meervoud

Dit zijn er twee of meer.
kast
stoel
tafels
kasten
bank
stoelen
bed
bedden
tafel
banken

Slide 17 - Drag question

Het voetbalbestuur
De drie oudsten
De politici
De media
Zes mensen
Een echtpaar
De financiën
De brandweer
25% van de mensen
De serie
ENKELVOUD
MEERVOUD

Slide 18 - Drag question

enkelvoud
meervoud
Ik
Meneer van derPloeg
Hij
De parade
Wij
De slangen
De televisie
Jullie

Slide 19 - Drag question

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
 vertelt van welk materiaal iets is gemaakt.



hout
leer

wol

stof
goud
metaal
papier
karton

Slide 20 - Slide

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

* Zegt waar het zelfstandig naamwoord VAN GEMAAKT is

* Staat vóór een zelfstandig naamwoord

Slide 21 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord:
A
Is een werkwoord
B
Zijn mensen, dieren of dingen
C
Is hetzelfde als een voorzetsel
D
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Quiz

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

In mijn haar zit een elastieken bandje.

A
mijn
B
haar
C
elastieken
D
bandje

Slide 23 - Quiz

In welke zin staat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De aardige jongen lacht om haar grapjes.
B
Dat is de normaalste zaak van de wereld.
C
Morgen wordt het een mooie dag.
D
Die houten stoel lijkt me niet zo stevig!

Slide 24 - Quiz

In welke zin zit een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De rode trui
B
De ronde ring
C
Het stenen huis
D
Het mooie huis

Slide 25 - Quiz

Wat zijn de twee bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 26 - Open question

Wat zijn de twee bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 27 - Open question

lesdoel


Ik kan een vraagzin herkennen en formuleren (maken) en ik kan van een vraagzin een vertelzin maken en andersom.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Maak van de vertelzin een vraagzin!
Fanny kan de toren zien.

Slide 30 - Open question

Maak van de vraagzin een vertelzin!
Drinkt Fieke graag thee?

Slide 31 - Open question

Maak van de vertelzin een vraagzin!
De auto rijdt hard door de straat.

Slide 32 - Open question

Thema 8 - week 3 - TOETS
Werk rustig en stil.
Lees de vragen goed!
Denk aan de regels.
Good luck!!

Slide 33 - Slide