Vul zelf de verleden tijd in. Steek je had op als je het antwoord weet.
1. Pieter ...... (rusten) de afgelopen vakantie goed uit.
2. Gisteren ...... (raden) ik het antwoord op de vraag.
3. Chantal ...... (leren) heel goed voor de toets van vorige week.
4. Hij ...... (maken) gisteren een rot opmerking.
5. Vorige week ...... (willen) wij naar de dierentuin.