12 juni

• Grieks
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Wat doen we vandaag?

•  Vragen grammatica/opdracht?
  
• Bespreken 9E
• Vertalen 9E

Vragen grammatica/opdracht?

Geen vragen (meer)?

• Maak maar twee rijtjes.... 

τί γελᾷς, ὦ Ἑρμῆ;

ὅτι γελοιότατα, ὦ Ἄπολλον, εἶδον.

εἰπὲ οὖν, ὡς καὶ αὐτὸς ἀκούσας ἔχω ξυγγελᾶν.

ἡ Ἀφροδίτη ξυνοῦσα τῷ Ἄρει κατείληπται καὶ ὁ
Ἥφαιστος ἔδησεν αὐτοὺς ξυλλαβών.

πῶς; ἡδὺ γάρ τι ἐρεῖν ἔοικας.

ἐκ πολλοῦ, οἶμαι, ταῦτα εἰδὼς ἐθήρευεν αὐτούς,

καὶ περὶ τὴν εὐνὴν ἀφανῆ δεσμὰ περιθεὶς ἠργάζετο
ἀπελθὼν ἐπὶ τὴν κάμινον·

εἶτα ὁ μὲν Ἄρης ἐσέρχεται λαθών, ὡς ᾤετο, καθορᾷ δὲ αὐτὸν ὁ Ἥλιος καὶ λέγει πρὸς τὸν Ἥφαιστον.

ἐπεὶ δὲ ἐπέβησαν τοῦ λέχους καὶ ἐν ἔργῳ ἦσαν καὶ ἐντὸς ἐγεγένηντο τῶν ἀρκύων,

περιπλέκεται μὲν αὐτοῖς τὰ δεσμά, ἐφίσταται δὲ ὁ Ἥφαιστος.

ἐκείνη μὲν οὖν — καὶ γὰρ ἔτυχε γυμνὴ οὖσα — οὐκ εἶχεν ὅπως ἐγκαλύψαιτο αἰδουμένη,

ὁ δὲ Ἄρης τὰ μὲν πρῶτα διαφυγεῖν ἐπειρᾶτο καὶ ἤλπιζε
ῥήξειν τὰ δεσμά,

ἔπειτα δὲ συνεὶς ἐν ἀφύκτῳ ἐχόμενον ἑαυτὸν ἱκέτευεν.

τί οὖν; ἀπέλυσεν αὐτοὺς ὁ Ἥφαιστος;

οὐδέπω, ἀλλὰ ξυγκαλέσας τοὺς θεοὺς ἐπιδείκνυται τὴν μοιχείαν αὐτοῖς·

οἱ δὲ γυμνοὶ ἀμφότεροι κάτω νενευκότες ξυνδεδεμένοι ἐρυθριῶσι,

καὶ τὸ θέαμα ἥδιστον ἐμοὶ ἔδοξε μονονουχὶ αὐτὸ γινόμενον τὸ ἔργον.

ὁ δὲ χαλκεὺς ἐκεῖνος οὐκ αἰδεῖται καὶ αὐτὸς
ἐπιδεικνύμενος τὴν αἰσχύνην τοῦ γάμου;

μὰ Δί᾽, ὅς γε καὶ ἐπιγελᾷ ἐφεστὼς αὐτοῖς.

ἐγὼ μέντοι, εἰ χρὴ τἀληθὲς εἰπεῖν, ἐφθόνουν τῷ Ἄρει μὴ μόνον
μοιχεύσαντι τὴν καλλίστην θεόν,

ἀλλὰ καὶ δεδεμένῳ μετ᾽ αὐτῆς.

οὐκοῦν καὶ δεδέσθαι ἂν ὑπέμεινας ἐπὶ τούτῳ;

σὺ δ᾽ οὐκ ἄν, ὦ Ἄπολλον;

ἰδὲ μόνον ἐπελθών·

ἐπαινέσομαι γάρ σε, ἢν μὴ τὰ ὅμοια καὶ αὐτὸς εὔξῃ ἰδών.

A Werkwoord 1

• r. 4 κατείληπται
  
• r. 12 ἐγεγένηντο
• r. 22 νενευκότες
• r. 22 ξυνδεδεμένοι
• r. 29 δεδεμένῳ
• r. 31 δεδέσθαι

A Werkwoord 2-3c

• 2: 3 ev praes. act.
• 3 c: ptc. aor. act. nom. ev mnl.

A Werkwoord 3d

• 1 zij sturen
• 2 hij begrijpt, hij begreep 
• 3 jullie sturen/stuurden 
• 4 sturen 
• 5 gaan

A Werkwoord 3d

• 6 ik begreep (aor.) 1
• 7 zij sturen (opt. aor.)
• 8 begrijp (aor.) 
• 9 hij stuurt (coni. aor.) 
• 10 zij stuurden (aor.)

A Werkwoord 3d

• 11 jij snelt (coni. aor. med.)
  
• 12 wij waren
  
• 13 hij begreep
  
• 14 wij snelden (aor.)
  
• 15 ik ben (opt. praes.)

Oefening 1

• 1 εἷναι is inf. aor., de andere vormen zijn inf. praes.
• 2 οἶδε is 3 ev perf. (met praes. betekenis), de ander vormen zijn aor.
• 3 ἵασι is 3 mv, de andere vormen zijn 3 ev
• 4 ἵω is coni. praes., de andere vormen zijn coni. aor.

Oefening 2

• Een leeuw kwam (ptc. aor.) eens een haas tegen die lag te slapen en zou hem opeten;
  
• maar ondertussen zag (ptc. aor.) hij een hert voorbijgaan 
• en hij liet (ptc. aor.) de haas gaan en achtervolgde dat (hert).
• En hij (de haas) stond op (ptc. aor.) en vluchtte.

Oefening 2

• En de leeuw achtervolgde (ptc. aor.) lange tijd het hert, en toen hij het niet kon grijpen ging hij terug naar de haas. 
• En toen hij hem ontsnapt vond, zei hij: 
• ‘Ik heb rechtvaardige dingen ondergaan (ik heb terecht geleden), 
• omdat ik de buit die ik in handen had, liet gaan (ptc. aor.) 
• ende voorkeur gaf aan een grotere hoop.’

Oefening 2

• Zo laten sommige van de mensen 
• wanneer ze geen genoegen nemen met bescheiden winst(mv) 
• ongemerkt ook wat ze in handen hebben schieten/gaan.

Oefening 3

• Een Kymaiër verkocht honing. 
• En toen er iemand gekomen was en geproefd had 
• en gezegd had dat hij erg goed was, zei hij: 
• ‘Als er immers niet een muis in gevallen was, zou ik hem niet verkopen.’

Oefening 3

• Een geleerde/student zag (ptc. aor.) in een droom dat hij in een spijker getrapt had
• en omdat hij meende dat hij pijn had, verbond hij z’n voet. 
• En toen een ander de reden had vernomen, zei hij: 
• ‘Waarom ga je dan ook zonder schoenen slapen?’

Oefening 3

• Een Kymaiër in Alexandrië heeft na het overlijden van zijn vader/toen zijn vader overleden was het lichaam aan de mensen die lijken balsemen gegeven. 
• En na een tijd probeerde hij het terug te krijgen.

Oefening 3

• Maar toen hij (één van de lijkbalsemers) ook andere lijken had 
• en hij hem vroeg, welk teken de kist van z’n vader had, antwoordde hij: 
• ‘Hij hoestte.’
  

B Naamwoord

• H

Aan het werk.

• Maak oefening 1 en 2. 

Oefeningen 1

• 1 

Opdracht bij de tekst

• Kleur in elke zin:
• De persoonsvorm.
  
• Andere werkwoordsvormen in een andere kleur.
• Alle Nominativi in een andere kleur.
• Alle directe en indirecte objecten ieder in een andere kleur.
• (Dus: lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp).

Aan het werk.

• Leer de woordjes en grammatica t/m 9E
• Maak 9E, Oefening 1 en 2.
  
  Dit is ook huiswerk.