Verwijswoorden mannelijk vrouwelijk en onzijdig

Verwijswoorden
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat verwijswoorden zijn.

  • kun je uitleggen en herkennen met welke verwijswoorden je naar de-woorden en het-woorden verwijst.

  • kun je aangeven of een verwijswoord goed of niet goed gebruikt wordt. 

Slide 2 - Slide

Verwijswoorden
  • Een verwijswoord verwijst naar iets wat al gezegd is of wat nog gaat komen. 

  • Een schrijver maakt gebruik van verwijswoorden om te voorkomen dat hij steeds hetzelfde woord of dezelfde woordgroep gebruikt.

  • Als je naar iets verwijst, is het belangrijk om te weten waar je precies naar verwijst. Dan kun je namelijk het juiste verwijswoord gebruiken. 

Slide 3 - Slide

Siem heeft zin in de vakantie. Siem gaat dan samen met Siems ouders een weekje weg. Siems vader heeft Siem verteld dat Siem en de ouders van Siem naar Kreta gaan.

Slide 4 - Slide

Siem heeft zin in de vakantie. Siem gaat dan samen met Siems ouders een weekje weg. Siems vader heeft Siem verteld dat Siem en de ouders van Siem naar Kreta gaan.

Slide 5 - Slide

Siem heeft zin in de vakantie. Hij gaat dan samen met zijn ouders een weekje weg. Zijn vader heeft hem verteld dat ze naar Kreta gaan.


Slide 6 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een man of mannelijk woord:

hij, zijn of hem

Slide 7 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

De jongen is blij met zijn cadeau. Hij speelt ermee.

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een vrouw of vrouwelijk woord:

zij, haar of ze

Slide 9 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

Het meisje is blij met haar cadeau. Zij speelt ermee.

Slide 10 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een het-woord (onzijdig), gebruik je:

het of zijn

Slide 11 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

Het paard is blij met zijn stal. Het speelt erin.

Slide 12 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar meervoud, gebruik je:

ze, zij, hen of hun

Slide 13 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Bijvoorbeeld:

De kinderen zijn blij met hun cadeaus. Ze spelen ermee.

Slide 14 - Slide

Omdat de universiteit (v) minder geld krijgt, neemt hij/zij minder studenten aan.

Slide 15 - Slide

Omdat de universiteit (v) minder geld krijgt, neemt zij minder studenten aan.

Slide 16 - Slide

De feestcommissie (v) vindt dat het bestuur haar/hem niet serieus neemt.

Slide 17 - Slide

De feestcommissie (v) vindt dat het bestuur haar niet serieus neemt.

Slide 18 - Slide

Ik heb in mijn tuin een vijver (m) aangelegd, maar hij/het/ze loopt steeds leeg.

Slide 19 - Slide

Ik heb in mijn tuin een vijver (m) aangelegd, maar hij loopt steeds leeg.

Slide 20 - Slide

DEZE, DIE, DIT, DAT

Er zijn nog vier verwijswoorden.

  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 21 - Slide

Verwijswoorden - voorbeeld

de-woorden en het-woorden


  • de-woorden: verwijs met deze of die


  • het-woorden: verwijs met dit of dat

Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 22 - Slide

Deze/dit jongens zitten al heel lang op voetbal, die/dat jongens daar voetballen nog niet zo lang.

Slide 23 - Slide

Deze jongens zitten al heel lang op voetbal, die jongens daar voetballen nog niet zo lang.

Slide 24 - Slide

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






Mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 25 - Slide

Hier komen de opdrachten te staan

Slide 26 - Slide