Trede 6 - Herhaling samengestelde zinnen en verwijswoorden

Nederlands Trede 6
Lesdoel:
  • Herhaling samengestelde zinnen en verwijswoorden.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands Trede 6
Lesdoel:
  • Herhaling samengestelde zinnen en verwijswoorden.

Slide 1 - Slide

Aan het eind van deze les...
  1. Weet je wat samengestelde zinnen zijn.
  2. Weet je wat voegwoorden zijn.
  3. Weet je wat verwijswoorden zijn.
  4. Kun je uitleggen en herkennen met welke verwijswoorden je naar de-woorden en het-woorden verwijst.
  5. Kun je zien of een verwijswoord goed of niet goed gebruikt wordt. 

Slide 2 - Slide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Een zin met één persoonsvorm noem je een enkelvoudige zin.
Ik eet een broodje kaas.

Een zin met twee of meer persoonsvormen noem je een samengestelde zin.
- Ik eet een broodje kaas en daarna drink ik een glas melk.

Deze samengestelde zin bestaat uit twee enkelvoudige zinnen die aan elkaar zijn geplakt met het voegwoord 'en'.


Slide 3 - Slide

Hoofdzinnen en bijzinnen
Een samengestelde zin kan bestaan uit:

  1. Twee hoofdzinnen
  2. Een hoofdzin en een bijzin.


Slide 4 - Slide

Hoofdzin:

  • Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar.
  • Je kunt niets tussen het onderwerp en de persoonsvorm zetten.

Ties is heel geconcentreerd.

Bijzin:

  • Kan niet op zichzelf staan, heeft altijd een hoofdzin nodig;
  • In een bijzin kun je wel iets tussen onderwerp en persoonsvorm zetten.
  • Je kunt een bijzin meestal vervangen door een woord. 
Als hij zijn huiswerk maakt, is Ties heel geconcentreerd.

Slide 5 - Slide

Voorbeeld van een hoofdzin:
Je bent de allerliefste van de hele wereld.
  1. PV staat vooraan in zin.
  2. PV en onderwerp staan naast elkaar.

Slide 6 - Slide

Voorbeeld van een bijzin:
Ik zeg je dat je lief bent.
  1. PV staat achteraan in de zin.
  2. PV en onderwerp staan ver uit elkaar.
  3. Bijzin kan niet los voorkomen.
  4. Bijzin kun je vervangen door één woord: Ik zeg je het.

Slide 7 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.


Een slang kan heel goed kruipen, maar hij kan niet lopen.

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.


Mo ging naar de voetbaltraining, nadat hij zijn huiswerk had gemaakt. 

Slide 9 - Slide

Interpunctie!
Tussen een bijzin en een hoofdzin staat soms een komma, maar niet altijd:

Voorbeeld 1:  Als het mag, dan doe ik het. Dit is wat ik wilde.
  • Als twee PV’s naast elkaar staan, moet er altijd een komma tussen:

Voorbeeld 2: Toen ik haar zag, wist ik niet dat ze ziek was.
Voorbeeld 3: Zodra ik klaar ben, zal ik je bellen.

Slide 10 - Slide

En als laatste....
We kunnen beter morgen terugkomen, zodat de loodgieter zijn werk in rust kan doen. 

(We kunnen beter morgen terugkomen. De loodgieter kan zijn werk in rust doen.)

Slide 11 - Slide

Voegwoorden
Nevenschikkend voegwoord
  • Verbindt twee hoofdzinnen met elkaar
en, want, maar, of, dus

Onderschikkend voegwoord
  • Verbindt een hoofdzin en bijzin met elkaar
wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, tenzij...



Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar iets wat al gezegd is of wat nog gaat komen. 

  • Een schrijver gebruikt verwijswoorden om te voorkomen dat hij steeds hetzelfde woord of dezelfde woordgroep gebruikt.

  • Als je naar iets verwijst, is het belangrijk om te weten waar je precies naar verwijst. Dan kun je namelijk het juiste verwijswoord gebruiken. 

Slide 14 - Slide

Geen verwijswoorden
Siem heeft zin in de vakantie. Siem gaat dan samen met Siems ouders een weekje weg. Siems vader heeft Siem verteld dat Siem en de ouders van Siem naar Kreta gaan.

Slide 15 - Slide

Met verwijswoorden
Siem heeft zin in de vakantie. Hij gaat dan samen met zijn ouders een weekje weg. Zijn vader heeft hem verteld dat ze naar Kreta gaan.


Slide 16 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Als je verwijst naar een man of mannelijk woord: 
hij, zijn of hem

Als je verwijst naar een vrouw of vrouwelijk woord: 
zij, haar of ze

Als je verwijst naar een het-woord (onzijdig), gebruik je: 
het of zijn

Als je verwijst naar meervoud, gebruik je: 
ze, zij, hen of hun

Slide 17 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.


De jongen is blij met .... cadeau. .... speelt ermee.


Slide 18 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
De jongen is blij met .... cadeau. .... speelt ermee.

De jongen is blij met zijn cadeau. Hij speelt ermee.

Slide 19 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.



De kinderen zijn blij met .... cadeaus. .... spelen ermee.


Slide 20 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
De kinderen zijn blij met .... cadeaus. .... spelen ermee.

De kinderen zijn blij met hun cadeaus. Ze spelen ermee.

Slide 21 - Slide

Deze, die, dit en dat

Er zijn nog vier verwijswoorden.

  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 22 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.



De grijze poes .... daar loopt, is van mijn buren.

Slide 23 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
De grijze poes .... daar loopt, is van mijn buren.

De grijze poes die daar loopt, is van mijn buren.

Slide 24 - Slide

Kies het juiste verwijswoord







Mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek!
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 25 - Slide

Aan de slag!

  1. Numo: Taken
Klaar?
2. Portal Trede 6

- Zelfstandig werken.
- Begrijp je iets niet? Vraag het eerst aan je buurman/vrouw.
- Vinger in de lucht, dan kom ik langs.
timer
20:00

Slide 26 - Slide