Herhaling woordsoorten - voornaamwoorden

Grammatica 
Herhaling 
woordsoorten
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica 
Herhaling 
woordsoorten

Slide 1 - Slide

Voornaamwoorden
  • Een voornaamwoord  verwijst naar mensen, dieren of dingen zonder   deze  bij naam te noemen. 
  • Voornaamwoorden worden gebruikt in plaats van een zelfstandig   naamwoord.
  • Voornaamwoorden hebben zelf niet direct betekenis: ze verwijzen naar   woorden die wel betekenis hebben. 
  • Er zijn 8 verschillende voornaamwoorden. 

Slide 2 - Slide

Waarom een voornaamwoord?
A. Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.

B. Tante had een boek aan Jan gegeven. Hij bedankte haar voor het boek. Ze vertelde hem dat het erg leuk was. 


Slide 3 - Slide

Acht voornaamwoorden
Verwijst naar zelfstandig naamwoorden.
1e persoon  ben jezelf-ik
2e persoon iem. met wie je praat
3e persoon iem. waarover je praat


Geeft bezit aan. Staat meestal meteen voor zelfst. nw.
Wijst naar iets. Kan alleen staan of meteen voor zelfst. nw.
Persoonlijk vnw.
Bezittelijk vnw.
Vragend vnw.
Niet elk vraagwoord is een vragend voornaamwoord.
Aanwijzend vnw.
Heeft betrekking op woord dat er vlak voor staat.
Wederkerend vnw.
Geeft iets vaags aan.
Wederkerig vnw.
Alleen het woordje 'elkaar'.
Betrekkelijk vnw.
Hoort bij het wederkerend werkwoord
Onbepaald vnw.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 6 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden (pers. vnw) verwijzen naar een persoon, 
een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. 

Persoonlijke voornaamwoorden zijn aparte zinsdelen, die je als onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp kunt benoemen.

Slide 7 - Slide

persoonlijke en bezittelijke voornaamwoordenPpppppp

Slide 8 - Slide

Let op!
Het is alleen een persoonlijk voornaamwoord als het een apart zinsdeel is. Als het een deel van een zinsdeel is, is het een lidwoord.

voorbeeld
Het is opgeknapt. --> Het = persoonlijk voornaamwoord
Het weer is opgeknapt. --> Het = bepaald lidwoord. 
Het hoort in deze zin bij het zelfstandig naamwoord weer






Slide 9 - Slide

Truc
Twijfel je of het om een persoonlijk voornaamwoord gaat? 
Vervang het persoonlijk voornaamwoord dan door een naam
Lukt dat? --> Persoonlijk voornaamwoord!

Voorbeeld
Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
Frenkie heeft heel goed zijn best gedaan vandaag. 

Slide 10 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) geeft een bezit aan. 

Bij zelfstandig gebruik staat er een lidwoord voor. 

voorbeeld
Heb je haar samenvatting gebruikt? 
Je kunt beter de zijne gebruiken. 

Slide 11 - Slide

Let op!
Ben je jouw kluissleutel kwijt? 
jouw = bezittelijk voornaamwoord

Deze kluissleutel is van jou
jou = persoonlijk voornaamwoord 

  

Slide 12 - Slide

Tot welke woordsoort behoren de volgende woorden?
ik , hij , wij , jullie
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Ik heb het vanmorgen in de krant gelezen.

'het' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bepaald lidwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Dit is niet onze boom, maar hun boom.

'onze' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Die rode fiets is van jou.

'jou' is een ...
A
bezittelijk voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden uit deze zin:

Gisteren zag ik Antoinette en zij zei blozend tegen mij: 'Jouw broer is erg knap!'
A
ik
B
ik - zij
C
ik - zij - mij
D
ik - zij - mij - jouw

Slide 17 - Quiz

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende voornaamwoorden zijn woorden als me, je, zich en ons. 
Deze woorden slaan terug op het onderwerp. 
wederkeren = terugkeren

Sommige werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich:
zich vergissen / zich aanstellen / zich voornemen
Ik vergis me / Hij stelt zich aan / Wij nemen ons voor

Het wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp van de zin aan. 


Slide 18 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Andere werkwoorden komen soms 
met een wederkerend voornaamwoord voor:


zich wassen: Zij wast zich / Zij wast haar auto
zich scheren: Hij scheert zich / Hij scheert zijn baard

Slide 19 - Slide

Truc!
Twijfel je of het om een wederkerend voornaamwoord gaat? 

Voorbeeld
Je vergist je toch nooit? 
Oplossing: vervang je door hij 
Hij vergist zich toch nooit? 

Je verandert in zich, je is dus het wederkerend voornaamwoord!

Slide 20 - Slide

Wederkerig voornaamwoord
Elkaar =  
wederkerig voornaamwoord voor alle meervoudsvormen

Wij schrijven elkaar.
Jullie kennen elkaar.
Zij plagen elkaar.

Wederkerig = het komt van beide kanten

Slide 21 - Slide

Sandra verslikt zich in die snoepjes van jou.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
zich
B
jou

Slide 22 - Quiz

Wij bemoeien ons niet met zijn zaken.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
Wij
B
zijn
C
ons

Slide 23 - Quiz

Moet je je nog wassen vandaag?

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
eerste 'je'
B
tweede 'je'

Slide 24 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 25 - Quiz

Zij geven elkaar een cadeau.

'elkaar' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Het aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) wijst iets of iemand aan. 
Er zijn vier aanwijzende voornaamwoorden: 
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze: deze school, die sporter.
Bij een het-woord gebruik je altijd dit of dat: dit huis, dat gebouw.

Het aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden. 
Het vervangt dan woorden die je er achter kunt denken. 
Geef dat (boek) eens aan! 

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook naar een zin verwijzen. 


Aanwijzend voornaamwoord

Slide 27 - Slide

Vragend voornaamwoord
De vragende voornaamwoorden (vr. vnw) zijn:
wie, wat, welk(e) en wat voor (een)
Meestal staan ze aan het begin van een vraagzin. 
Soms staan ze midden in een zin, dan zijn ze wat lastiger te herkennen. 
Door de zin vragend te maken, komt het vragend voornaamwoord vooraan in de zin te staan. 
Kun je mij vertellen wat voor mobiel jij hebt? 
Wat voor een mobiel heb jij? 

Slide 28 - Slide

Let op!
Vraagwoorden als waarom, hoe, waarin, waarmee enz. verwijzen niet 
naar mensen of dingen. 
Ze verwijzen naar redenen, tijden of plaatsen. 
Dit zijn dan ook geen vragende voornaamwoorden.

Dit zijn voorbeelden van bijwoorden: deze woordsoort wordt later apart behandeld. 

Slide 29 - Slide

Wat heb je gisteren gedaan?

'Wat' is een..

A
Vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 30 - Quiz

Kun je mij vertellen wie het schoolfeest dit jaar organiseert?

'wie' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 31 - Quiz

Mijn vader bracht ons naar dat schoolfeest.

'dat' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 32 - Quiz

Waarom wil je graag die nieuwe film zien?

Is 'Waarom' een vragend voornaamwoord?
A
ja
B
nee
C
D

Slide 33 - Quiz

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw) heeft betrekking 
op een woord dat of een woordgroep die eerder in een zin is genoemd:
dat, die, wat, wie

Slide 34 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Zo'n woord of woordgroep waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, noemen we het antecedent

Dat boek dat jij leest, zegt mij niets. 
Dat boek = het antecedent, dat = het betrekkelijk voornaamwoord

De auto die daar staat, is van hem. 
De auto = het antecedent, die = het betrekkelijk voornaamwoord


Slide 35 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Het antecedent van het betrekkelijk voornaamwoord wat 
kan een overtreffende trap, iets vaags of een hele zin zijn. 
1. Het mooiste wat ik kon vinden, is dit cadeau. 
'Het mooiste' is de overtreffende trap (mooi - mooier - mooist)
2. Alles wat ik kan bedenken, heb ik al geprobeerd.
'Alles' is iets vaags
3. Morgen schijnt de zon, wat ik natuurlijk heerlijk vind. 
'Morgen schijnt de zon' is een hele zin

Slide 36 - Slide

Het schilderij ... je hebt opgehangen hangt scheef.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 37 - Quiz

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin:
Dat lieve meisje is van de trap gevallen
A
Dat
B
is
C
de
D
er is geen betrekkelijk voornaamwoord

Slide 38 - Quiz

Het meisje dat hij leuk vindt.

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de zin?
A
Het
B
dat
C
hij
D
er is geen betr.vnw

Slide 39 - Quiz

Verder oefenen
Er zijn veel oefeningen online te vinden: 
1. Lessen in onze klas op LessonUp
2. Filmpjes op YouTube van Arnoud Kuijpers
3. cambiumned.nl
4. jufmelis.nl


VEEL SUCCES!

Slide 40 - Slide