jou/jouw

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Deze les...

- filmpje met uitleg over jou/jouw kijken

- oefening maken over jou/jouw

- filmpje kijken met uitleg over als/dan

- oefening maken over als/dan

Is dat ... fiets?

1. jou
2. jouw

... moet zich niet zo druk maken?

1. u
2. uw

Dat is slecht voor ..... bloeddruk.

1. u
2. uw

Als ik ... zo zie, dan ben je erg vrolijk!

1. jou
2. jouw

Mijn huis staat naast dat van ....

1. jou
2. jouw

Ik heb .... dat al eens eerder verteld.

1. jou
2. jouw

Is dat ... hond?

1. uw
2. u

Heb je voor ... ook een potlood?

1. mij
2. mijn

Dat verwacht ik niet van ...

1. jou
2. jouw

Tip:

Vervang het woord in de zin eens door mij en mijn.

bij mij: jou en u

bij mijn: jouw en uw

Wanneer gebruik je JOUW?

Wanneer gebruik je JOU?

Is die pen van ...

1. jou
2. jouw

De kok vindt ... recept beter.

1. u
2. uw

Ik erger me aan ... gemopper.

1. jou
2. jouw

Dat is niet van ...

1. jou
2. jouw

..... moeder komt vanmiddag ook

1. jou
2. jouw

Je moet ... paraplu niet vergeten.

1. jou
2. jouw

Uitleg:

dan: zit er een voorwaarde/ verschil in de zin

als: iets hetzelfde is of als er zo of even in de zin staat.

Deze tv serie is niet zo leuk ... ik verwacht had.

1. als
2. dan

Die nieuwe spits scoort meer ... men van hem verwachtte.

1. als
2. dan

Dat laatst boek vind ik mooier ... zijn eerste boek.

1. als
2. dan

Hij leest veel sneller ... ik.

1. dan
2. als

In rekenen is hij veel beter ... zijn broer.

1. dan
2. als

Zij weet dat beter ... ik.

1. dan
2. als

Jan Wim doet het heel anders ..... ik het gedaan zou hebben.

1. dan
2. als

De uitzending duurde twee zo lang ..... men had verwacht.

1. dan
2. als

Gelukkig was de vraag niet groter ..... het aanbod.

1. dan
2. als

Zij is zeker niet beter in grammatica ..... Gerard.

1. dan
2. als

Ik denk dat Gerbrand daar meer van weet ..... Harry.

1. als
2. dan

Dat nieuwe lokaal heeft dezelfde afmetingen ..... de oude lokalen.

1. als
2. dan

ALS gebruik je bij een vergelijking, bijvoorbeeld ‘Hij is even groot als zijn broer.’

1. Juist
2. Onjuist

DAN gebruik je bij een voorwaarde, bijvoorbeeld: Hij is, met rekenen, beter dan Bart.

1. Juist
2. Onjuist

Senna is groter ... Yaël.

1. dan
2. als

Hij rent sneller ... zijn zus.

1. dan
2. als

Zij was even enthousiast .... haar broer.

1. dan
2. als