TAALVERZORGING 5 / formuleren

• Nederlands
• MBO

TAALVERZORGING 5

Formuleren

De uitleg in deze Lessonup hoort bij:

Taalverzorging

4.1 t/m 4.7 formuleren

Wat leer je in deze les:

- Je leert over signaalwoorden;

- Je leert over verwijswoorden;

- Je leert over dubbelop in de zinsbouw;

- Je leert over twijfelwoorden;

- Je leert over 'wil/wilt'. 

Gebruik duidelijke taal!

1. Kies de juiste woorden (niet te lange of ingewikkelde woorden);

2. Gebruik alleen vaktaal als je met soortgenoten schrijft;

3. Maak zinnen niet te lang;

4. Formuleer positief;

5. Gebruik geen afkortingen.

Signaalwoorden

Het gebruik van signaalwoorden zorgt voor duidelijkheid en samenhang in je tekst.

Voorbeeldzinnen met signaalwoorden

Benoem het signaalwoord:

In Nijmegen regent het, maar in Den Bosch schijnt de zon.

Verwijswoorden

Verwijswoorden verwijzen naar iets anders in de tekst.

De monteur zou om 10:00 bij de klant zijn, maar door een file was hij te laat.

Hij verwijst in deze zin naar de monteur.

Verwijswoorden

Haar verwijst naar Joanne.

Hij verwijst naar nagelstudio.

Ze (2x) verwijst naar klanten.

Verwijswoorden

Persoonlijk & bezittelijke voornaamwoorden kun je gebruiken als verwijswoorden.

Hoeveel verwijswoorden staan in deze zin?

De hond, die in de tuin speelt, rent naar het hek omdat het openstaat.

1. 0
2. 1
3. 2
4. 3

De hond, die in de tuin speelt, rent naar het hek omdat het openstaat.

'Die' verwijst naar:

1. de tuin
2. het hek
3. de hond

Zinsbouw: dubbelop of door elkaar?

Veelvoorkomende fouten met dubbelop:

Zinsbouw: dubbelop of door elkaar?

Zinsbouw: dubbelop of door elkaar?

Is deze zin juist?

Hij klom omhoog naar boven om de ladder te pakken.

1. Ja
2. Nee

Zinsbouw: dubbelop of door elkaar?

Onjuist!

Hij klom omhoog om de ladder te pakken.

of

Hij klom naar boven om de ladder te pakken.

Twijfelwoorden

• Binyam is groter als Mohammed.
• Vandaag is het net zo warm dan gisteren.
•  De boeken leggen op tafel.
• Ik ken geen fietsband plakken.
• Morgen ga ik na Amsterdam.
• De postbode komt nu naar jouw.
• Het enige dat hij wil, is slagen!

Wat valt je op?

Joris geeft veel meer uit aan boodschappen ... Marcel.

1. Als
2. Dan

Dennis is even lang ... Jan.

1. Als
2. Dan

Achmed vindt de praktijkvakken het leukste ... er is.

1. Wat
2. Dat

Niets is ... het lijkt.

1. Dat
2. Wat

Die docent is veel strenger ... de andere docenten.

1. Als
2. Dan

Het is vandaag prachtig weer, ... ik erg prettig vind.

1. Dat
2. Wat

Naar of na ?

Hij gaat morgen niet ... school

1. Naar
2. Na

Volgens mij ziet ... dit verkeerd!

u of uw?

1. u
2. uw

Beide of beiden?

Meron en Rashid zijn ... aanwezig bij de praktijklessen.

1. Beide
2. Beiden

Beide of beiden?

... winkels gingen in dezelfde maand failliet.

1. Beide
2. Beiden

Wil of wilt

Wil of wilt

Wil of wilt

Wil of wilt

Hij wil graag bij dat bedrijf werken.

1. zin is juist
2. zin is onjuist

Wil u wat drinken?

1. formeel
2. informeel

Wat heb je geleerd in deze les:

- Je weet nu wat signaalwoorden zijn;

- Je weet nu wat verwijswoorden zijn;

- Je weet nu wat dubbelop in de zinsbouw is;

- Je weet nu wat twijfelwoorden zijn;

- Je weet nu hoe je 'wil/wilt' juist gebruikt. 

De uitleg in deze Lessonup hoort bij:

Taalverzorging

4.1 t/m 4.7 formuleren