Grammatica 1.4 - 3 kader

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g
• Leerjaar 2

Grammatica 1.4 - 3 kader

Lesdoel

Je weet hoe je de onderstaande zinsdelen in een zin kunt vinden:

- persoonsvorm (PV) 

- werkwoordelijk gezegde (WG)
- onderwerp (O)

- lijdend voorwerp (LV)

- meewerkend voorwerp (MV)

- bijwoordelijke bepaling (BWB)

Wat is de persoonsvorm (pv) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Wat is het onderwerp (o) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Wat is het lijdend voorwerp (lv) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Is er een bwb in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

1. ja
2. nee

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Morgen moeten we een toets maken.

Wat is het werkwoordelijk gezegde(wg) in deze zin?

Je moet altijd je huiswerk maken.

Wat is het werkwoordelijk gezegde(wg) in deze zin?

In het weekend slaap ik uit.

Wat is het onderwerp (o) in deze zin?

Dat boek heeft hij heel snel uitgelezen.

Wat is het lijdend voorwerp (lv) in de zin?

De leerling maakt het huiswerk.

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in de zin:

Mag ik u een kopje koffie aanbieden?

Wat is de bijwoordelijke bepaling (bwb) in de zin:

Meneer Kuper geeft ons altijd veel huiswerk op.

Wat is de bijwoordelijke bepaling (bwb) in de zin:

In de gymzaal lag een grote plas water.

Wat is de bijwoordelijke bepaling (bwb) in de zin:

Op haar stage heeft ze veel geleerd.