Engelse werkwoorden

Engelse werkwoorden


Filmpje

Theorie

Quiz

Aan de slag met je weektaak

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Engelse werkwoorden


Filmpje

Theorie

Quiz

Aan de slag met je weektaak

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Welke werkwoordspellingsregels gebruik je bij Engelse werkwoorden?
A
De 'normale' Nederlandse
B
De Engelse

Slide 8 - Quiz

Engelse werkwoorden

Ik heb jaren als webdesigner (freelancen)
A
gefreelancet
B
gefreelanct
C
gefreelanced
D
gefreelancd

Slide 9 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 10 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 11 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 12 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 13 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 14 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 15 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 16 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 17 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 18 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (deleten-tt)
A
deletete
B
delet
C
deletet
D
delete

Slide 19 - Quiz

Engelse werkwoorden

Hij ... (timen - vt).
A
Hij timde.
B
Hij timdde.
C
Hij timete.
D
Hij timede.

Slide 20 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

timer
0:15
A
Hij gamed de hele dag.
B
Hij gamet de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij game't de hele dag.

Slide 21 - Quiz

Aan de slag
Ga aan het werk met je weektaak voor Nederlands. 
Klaar? Dan mag je werken aan een ander vak.

Slide 22 - Slide