Blok 6 Grammatica

Blok 6 Grammatica
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Blok 6 Grammatica

Slide 1 - Slide

Vandaag
Herhaling grammatica 
Blok 1 t/m 5
Waarom?
Weer even opfrissen van wat je al weet.
(donderdag 12 juni SO hierover)

Slide 2 - Slide

Is er sprake van een loos onderwerp, een plaatsonderwerp of een gebiedende wijs?

Ga alsjeblieft weg!
A
plaatsonderwerp
B
loos onderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 3 - Quiz

Is er sprake van een loos onderwerp, een plaatsonderwerp of een gebiedende wijs?
Er zijn gisteren weer veel voorwerpen in de klas blijven liggen.
A
plaatsonderwerp
B
loos onderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 4 - Quiz

Plaatsonderwerp
Vaak (maar niet altijd) vervangt dat "er" het eigenlijke onderwerp, dat verderop in de zin wordt vermeld. Dat zinsdeel noemen we dan ook het eigenlijke onderwerp. Het woord "er" noemen we het plaatsonderwerp:
"Er" ligt een boek op tafel.
"Er" staat een paard in de gang.

Slide 5 - Slide

Is er sprake van een loos onderwerp, een plaatsonderwerp of een gebiedende wijs?

Geef je tas maar aan mij!
A
plaatsonderwerp
B
loos onderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 6 - Quiz

Is er sprake van een loos onderwerp, een plaatsonderwerp of een gebiedende wijs?

Het stormt al de hele dag.
A
plaatsonderwerp
B
loos onderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 7 - Quiz

Loos onderwerp
Een lastig onderwerp is het woordje ‘het’. De vraagproef en de getalsproef zijn dan niet toe te passen.  Een loos onderwerp is een onderwerp dat geen betekenis heeft, maar enkel voorkomt voor de vorm. 
Hoe gaat "het" vandaag?
"Het" regent hard vandaag.
Vanavond is "het" koopavond.

Slide 8 - Slide

Is er sprake van een loos onderwerp, een plaatsonderwerp of een gebiedende wijs?
Bijna is het zomervakantie in het zuiden van het land!
A
plaatsonderwerp
B
loos onderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 9 - Quiz

Passief of actief???

Het nieuwe gebouw is door de directeur geopend.
A
passief
B
actief

Slide 10 - Quiz

Passief of actief???

De fans juichten de band toe.
A
passief
B
actief

Slide 11 - Quiz

passief of actief???
Het nieuwe gebouw (o) is door de directeur geopend. (P)
> De directeur (o) heeft het nieuwe gebouw geopend.
lv: het nieuwe gebouw

De band (o) werd door de fans toegejuicht. (P)
De fans (o) juichten de band toe.
lv: de band

Slide 12 - Slide

zelfstandig, bijvoegelijk of hulpwerwoord???

Slide 13 - Slide

1. Ik (o)| zag (wg) | hem (lv) | op het feestje (bwb) | in de hoek van de kamer (bwB) | staan (wg).

Wat is hier het hulpwerkwoord in deze zin?
A
ik
B
zag
C
op het feestje
D
staan

Slide 14 - Quiz

1. Ik (o)| zag (wg) | hem (lv) | op het feestje (bwb) | in de hoek van de kamer (bwB) | staan (wg).

Wat is hier het zelfstandig werkwoord in deze zin?
A
ik
B
zag
C
op het feestje
D
staan

Slide 15 - Quiz

Van de vet gebakken oliebollen (bvb)| ben (wg) | ik (o) | zwaar misselijk (bvb) | geworden (wg).

Wat is hier het bijvoeglijk werkwoord in deze zin?
A
Van de vet
B
gebakken
C
zwaar
D
misselijk

Slide 16 - Quiz

Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
Ik had de prijs wel verwacht.
De ..... prijs.
A
verwachtte
B
verwachte
C
verwachten

Slide 17 - Quiz

Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
De stroom is uitgevallen.
De ..... stroom

De ..... prijs.
A
uitgevallen
B
uitgevalle
C
gevallen uit

Slide 18 - Quiz

Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
De zin is ontleed.
De ..... zin.

De ..... prijs.
A
ontleden
B
ontleede
C
ontlede

Slide 19 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord
We moeten al naar huis, wat ik jammer vind.
Je kunt wel zien dat iedereen geholpen heeft.
U vergist u toch echt deze keer.
Is dit jouw telefoon?
Ik wil graag weten wat jij gezegd hebt.
Dat lokaal is vandaag gesloten.
Ik geef haar een boek.

Slide 20 - Drag question

Een naamwoordelijk gezegde zegt iets over wat het onderwerp doet.

Waar of niet waar?
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde zegt iets over wat het onderwerp is.
Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een koppelwerkwoord.
 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken', 'blijken', 'schijnen', 'heten', 'dunken' en 'voorkomen'.
Bij een werkwoordelijk gezegde "doet" het onderwerp iets.

Slide 22 - Slide

Het meisje blijft verdrietig.
A
werkwoordelijk
B
naamwoordelijk

Slide 23 - Quiz

Hij blijft de hele tijd praten.
A
werkwoordelijk
B
naamwoordelijk

Slide 24 - Quiz

Hij lijkt veel ouder dan dat hij is.
A
werkwoordelijk
B
naamwoordelijk

Slide 25 - Quiz

Nu maken
Blok 6
Paragraaf 6.3 Grammatica
B deel 1
opdrachten:
3 en 4
7 t/m 10
12 en 14

Slide 26 - Slide

Huiswerk voor morgen!
Paragraaf 6.3
Opdracht 7 t/m 10
en 12 en 14

Slide 27 - Slide