Festwoche Stunde 3






Festwoche Stunde 3
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson






Festwoche Stunde 3

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Runde 1
Jullie krijgen 3 sleepvragen 

Slide 3 - Slide

Welk getal van de twee hoor je?
14
40
15
50
16
60
17
70
18
80
19
90

Slide 4 - Drag question

anfassen
schwimmen
streicheln
wünschen
heißen
hören
gehen
schreiben
lieben

Slide 5 - Drag question

Computerspiele spielen
Bücher lesen
faulenzen
Freunde treffen
malen
Musik hören
Serien gucken
ins Kino gehen

Slide 6 - Drag question

Runde 2  Spelling
Jullie krijgen zo een woord ( met lidwoord ) te zien. 
Steek het groene kaartje omhoog als je denkt dat het juist is.
Steek het rode kaartje omhoog als je denk dat het onjuist is. 
Voor elke juist antwoord een punt per leerling voor je team. 
Als het stoplicht op rood staan, mag je niet meer wisselen.

Slide 7 - Slide

das Madchen

Slide 8 - Slide

das Meerchweinchen

Slide 9 - Slide

Niederländisch

Slide 10 - Slide

dürch

Slide 11 - Slide

das Handy

Slide 12 - Slide

Runde 3
Met je team schrijf je in 3 minuten zoveel mogelijk woorden op die met een bepaald thema te maken hebben. ( Thema volgt zo )
Slechts 1 persoon mag de woorden opschrijven. 
Schrijf het teamnaam boven aan het blaadje. 
Denk aan hoofdletters!
Als het tijd is gelijk pen neerleggen. 
timer
3:00

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Runde 4
Jullie krijgen 4 sleepvragen 

Slide 15 - Slide

die
der
der
der
die
Ring
Rock
Jacke
Schuh
Hose

Slide 16 - Drag question

Nederlands
Duits

Slide 17 - Drag question

Welk logo hoort bij welk Duits automerk?
Trabant
Audi
Mercedes
Porsche

Slide 18 - Drag question

Sleep de plaatsnaam naar de juiste plek
Berlin
Köln
Dresden
Trier
Neu Schwanstein

Slide 19 - Drag question

Runde 5 
Grammatik
Vul de juiste vorm van het werkwoord in

Slide 20 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer

Slide 21 - Quiz

Wat zijn de voorzetsels?
A
der, die, das
B
mein, dein, sein
C
ich, du ,er ,sie, es
D
durch, ohne, für, entlang

Slide 22 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
haar
A
sein(e)
B
ihr(e)
C
mein(e)
D
dein(e)

Slide 23 - Quiz

Voorzetsels in de 4e naamval
A
Aus mit nach zu
B
Durch gegen ohne um
C
Durch gegen um nach
D
Aus durch nach gegen

Slide 24 - Quiz

für is een voorzetsel van de...
A
derde naamval
B
vierde naamval

Slide 25 - Quiz

Voorzetsel:
voor haar
A
für ihn
B
für sie
C
für es

Slide 26 - Quiz

Laatste sleepvraag

Slide 27 - Slide

Milka
Swarovski
Heidi
Mercedes
Opel
Haribo
Mozart
Fifa
Adidas
Red Bull
Swatch
Deutschland
die Schweiz
Österreich

Slide 28 - Drag question

Und der Gewinner ist...

Slide 29 - Slide