H2 Herhaling

Herhaling Hoofdstuk 2
- Lezen - Hoofdzaken en bijzaken
- Woordenschat - Figuurlijk taalgebruik
             Denk ook aan de woordenlijst!
- Taalverzorging - Woordsoorten
- Taalverzorging - Samengestelde zinnen maken
- Taalverzorging - Hoofdletters en leestekens maken
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Herhaling Hoofdstuk 2
- Lezen - Hoofdzaken en bijzaken
- Woordenschat - Figuurlijk taalgebruik
             Denk ook aan de woordenlijst!
- Taalverzorging - Woordsoorten
- Taalverzorging - Samengestelde zinnen maken
- Taalverzorging - Hoofdletters en leestekens maken

Slide 1 - Slide

Leerdoel:
Korte herhaling van de theorie van H2

Slide 2 - Slide

Hoofd- en bijzaken

De belangrijkste informatie in een tekst 
noemen we hoofdzaken.

Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.

Slide 3 - Slide

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken staan in kernzinnen:
- meestal de eerste of laatste zin van een alinea
- lees de inleiding en het slot

Bijzaken: nadere uitleg of voorbeeld.
- bijzaken herken je soms aan signaalwoorden: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, onder andere

Slide 4 - Slide

Het onderwerp

Het onderwerp van een tekst vind je door te letten op: 
  • de titel
  • de eerste zin of de eerste alinea 
  • een afbeelding bij de tekst 
  • tussenkopjes en vetgedrukte of onderstreepte woorden in de tekst 

Slide 5 - Slide

KERNZINNEN
- in een kernzin zet een schrijver vaak het belangrijkste van de alinea: de hoofdzaak

- andere zinnen bevatten bijzaken, minder belangrijke dingen

- een kernzin is vaak de eerste of de laatste zin van de alinea

Slide 6 - Slide

Woordsoorten
 ZNW = Zelfstandig naamwoord
Mensen / dieren / dingen / namen / plaatsen / gevoelens
BNW = Bijvoeglijk naamwoord
Het rode kopje, het ijzeren hek
LW = Lidwoord
De / het / een

Slide 7 - Slide

Woordsoorten 2
 VZ = Voorzetsel
Een woord dat de tijd of plaats aangeeft:
Na 12 uur / onder de auto / op jullie stoelen.....
WW = Werkwoord
Zegt iets wat iemand doet of wat er gebeurt

Slide 8 - Slide

Betekenis zoeken
De betekenis van een woord dat je niet kent kan in de vorige zin, de volgende zin of tussen komma's staan.
Als je de betekenis van een uitdrukking niet kent, zoek je in het woordenboek het eerste zelfstandig naamwoord van de uitdrukking.
Beter één vogel in je hand, dan tien vogels in de lucht.

Slide 9 - Slide

Woordenschat
Denk aan de lijst die jullie hebben ontvangen!

Slide 10 - Slide

Samengestelde zinnen:
Zet een komma voor je voegwoord, maar zet deze niet voor het woordje en.

Slide 11 - Slide

Hoofdletters en leestekens
Een punt aan het eind van een
normale zin.
Zet een uitroepteken bij 
een uitroep! Of bij extra nadruk.
Zet je een vraagteken bij 
een vraag?

Slide 12 - Slide