Time for school

• Engels
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

What are we going to do today?

• Recap (herhaling) of the grammar from theme 1


• Reading assignment together

Present simple

Tegenwoordige tijd

Wat weten jullie nog over de present simple?

Hoe maak je de present simple?

Hoe maak je de present simple?

• Het hele werkwoord - Run, clean

Hoe maak je de present simple?

I run home.                      Ik ren naar huis.

You run home.              Jij rent naar huis.

He runs home.             Hij rent naar huis.

She runs home.           Zij rent naar huis.

It runs home.                Het rent naar huis.

We run home.              Wij rennen naar huis.

You run home.            Jullie rennen naar huis.

They run home.          Zij rennen naar huis.

Hoe maak je de present simple?

I run home.                      Ik ren naar huis.

You run home.              Jij rent naar huis.

He runs home.             Hij rent naar huis.

She runs home.           Zij rent naar huis.

It runs home.                Het rent naar huis.

We run home.              Wij rennen naar huis.

You run home.            Jullie rennen naar huis.

They run home.          Zij rennen naar huis.

We voegen een -s toe bij de werkwoorden van He, She en It

Uitzondering

Een uitzondering:

I wish

You wish

He wish…

She wish…

It wish…

We wish

You wish

They wish

Uitzondering

Een uitzondering:

I wish                                                      

You wish

He wish…

She wish…

It wish…

We wish

You wish

They wish

es bij woorden dat op sh eindigen zoals:

Catch- Catches 

Crash- Crashes

Finish- Finishes 

 Rush- Rushes

Uitzondering

Als het woord eindigt op een -y dan komt er bij he, she en it -ies achter.

I study - he studies

I cry - 

Uitzondering

Als het woord eindigt op een -y dan komt er bij he, she en it -ies achter.

I study - he studies

I cry - she cries

Wanneer gebruiken we de present simple?

Wanneer gebruiken we de present simple?

• Feiten

Wanneer gebruiken we de present simple?

• Feiten
• Gewoonten

Wanneer gebruiken we de present simple?

• Feiten
• Gewoonten
• Regelmatige gebeurtenissen

Examples

Voorbeelden

- This book has a red color. (feit)

- Bart always bites his nails. (gewoonten)

- These kids often play with each other. (regelmatigheid)

Always, never, frequently, often, sometimes, on Saturdays, a lot, during the week.

Examples

Voorbeelden

- This book has a red color. (feit)

- Bart always bites his nails. (gewoonten)

- These kids often play with each other. (regelmatigheid)

Always, never, frequently, often, sometimes, on Saturdays, a lot, during the week.

'Fish breathe under water'

Deze zin is een...

1. Feit
2. Gewoonte
3. Regelmatige gebeurtenis

'I always visit my grandparents on sunday'.

Deze zin is een...

1. Feit
2. Gewoonte
3. Regelmatige gebeurtenis

Object pronouns

Object betekent voorwerp

Wat weten jullie nog over de object pronouns?

Wat zijn de object pronouns

• Me
• You
• Her 
• Him
• It
• Us
• Them

Wanneer gebruiken we object pronouns

• Je gebruikt deze voornaamwoorden als het gedeelte dat je vervangt niet het onderwerp van de zin is of na een voorzetsel (for/at/with)

Examples

Voorbeelden

The present is for you.

I love her dress.

Can you help us?

Examples

Voorbeelden

The present is for you.

I love her dress.

Can you help us?

Ze verwijzen vaak terug naar een naam.

Welk woord moet hier worden ingevuld?
Look! There is Jessy. ... (haar) friends have new bikes too!

Interrogative pronouns

Vragende voornaamwoorden

Interrogative pronouns

Vragende voornaamwoorden

Ook wel de Wh questions genoemd.

Who was that?                      Wie

What did you do?                Wat

Where did you go?             Waar

When can I see her?    Wanneer

Why did he leave?        Waarom

Which colour do you prefer? Blue or red?                            Welke

Whose coat is this?           Wie

How do you know?              Hoe

Reading

Say no to bullying

What did we do this lesson?

Homework

Make exercises (opdrachten)