Quiz voor lesdag 14

Quiz voor lesdag 14
1 / 34
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2,3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Quiz voor lesdag 14

Slide 1 - Slide

Wat is de beste omschrijving van een delier?
A
chronische verwardheid met acuut begin
B
plotselinge verwardheid die uren tot weken kan duren met een somatische oorzaak
C
plotselinge verwardheid met psychische oorzaak
D
verwardheid die voornamelijk in avond en nacht optreedt

Slide 2 - Quiz

Het centrale zenuwstelsel bestaat uit ...
A
hersenen en het ruggenmerg
B
hersenzenuwen en ruggenmergzenuwen
C
Uit antwoord A + B

Slide 3 - Quiz

Wat is agnosie?
A
handelingsstoornis
B
spraakstoornis
C
onvermogen om dingen te herkennen die door zintuigen worden waargenomen
D
geheugenstoornis

Slide 4 - Quiz

Eerste verschijnselen uiten zich in gedrag- en persoonlijkheidsveranderingen. Verandering in taalvaardigheid en in motoriek.
Dit past bij ...
A
ziekte van Alzheimer
B
fronto-temporaal dementie
C
vasculaire dementie
D
Lewy body dementie

Slide 5 - Quiz

Cognitieve problemen kunnen van dag tot dag wisselen. Vaak last van visuele hallucinaties. Stijfheid, schuifelende passen.
Dit doet denken aan ...
A
Lewy body dementie
B
Vasculaire dementie
C
Delier
D
ziekte van Pick

Slide 6 - Quiz

Wat is het blauwe gedeelte?
A
wandbeenkwab
B
voorhoofdskwab
C
achterhoofdskwab
D
slaapbeenkwab

Slide 7 - Quiz

afvalstoffen verwijderen, regelen van bloeddruk, vitamine D activeren, vormen van rode bloedcellen.
Dit zijn allemaal functies van de ....
A
nier
B
lever
C
darmen
D
hart

Slide 8 - Quiz

Als de urine donkergeel tot donkerbruin is dan kan dit duiden op ...
A
nieraandoening
B
diabetes
C
leveraandoening
D
hartaandoening

Slide 9 - Quiz

Wat betekent nycturie?
A
tweemaal of vaker per nacht urineren
B
moeizaam en pijnlijk urineren
C
vaak plassen op een dag
D
heel weinig plassen per dag

Slide 10 - Quiz

Wat is een normale hoeveelheid urine per dag voor een volwassene?
A
tussen 500-2000
B
minimaal 2000 ml
C
700-1200
D
minder dan 400 ml

Slide 11 - Quiz

Eiwit in de urine kan wijzen op ...
A
leverziekte
B
hartaandoening
C
darmaandoening
D
nierziekte

Slide 12 - Quiz

Welk deel van de huid is beschadigd bij een schaafwond?
A
opperhuid
B
onderhuids bindweefsel
C
lederhuid
D
opperhuid en lederhuid

Slide 13 - Quiz

Zet in de juiste volgorde van buitenste naar binnenste laag
A
opperhuid - lederhuid - onderhuids bindweefsel
B
opperhuid- onderhuids bindweefsel - lederhuid
C
lederhuid, onderhuids bindweefsel -opperhuid
D
onderhuids bindweefsel - lederhuid - opperhuid

Slide 14 - Quiz

Reinigen hoort bij ...
A
rode wond
B
gele wond
C
rode en gele wond
D
zwarte wond

Slide 15 - Quiz

Bij wisselligging is het beste om de zorgvrager ...
A
elke 6 uur te wisselen qua houding in hoek van 45 graden of op rug
B
elke 4 uur te wisselen qua houding in hoek van 30 graden of plat op rug/buik
C
een luchtwisselmatras inzetten en dan maar om de 6 uur draaien in hoek van 45 graden of op rug

Slide 16 - Quiz

Waar staat de medische term apraxie voor?


A
Niet meer herkennen van familieleden en andere bekenden
B
Niet meer kunnen benoemen van voorwerpen
C
Niet meer weten hoe bepaalde handelingen uitgevoerd moet worden
D
Alle andere antwoorden zijn goed

Slide 17 - Quiz

Wat is de rangeertechniek?
A
benaderingswijze bij dementie
B
een injectietechniek voor intramusculair
C
afwisselend injecteren

Slide 18 - Quiz

Je mag niet injecteren in ...
A
operatiegebied, oedemateuze plek, trombosebeen
B
verlamde ledematen
C
en een arm of been waar lymfeklieren verwijderd zijn
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 19 - Quiz

Patiënt X heeft een bloedsuiker van 2,5 mmol. Wat doe je?
A
Patiënt X heeft een hyperglycemie. Je dient extra insuline toe.
B
Patiënt X heeft een hypoglycemie. Je dient extra insuline toe.
C
Patiënt X heeft een hyperglycemie. Je geeft je patiënt snelle koolhydraten, bijvoorbeeld een Dextro-tablet
D
patiënt X heeft een hypoglycemie. Je geeft je patiënt snelle koolhydraten, bijvoorbeeld een Dextro-tablet

Slide 20 - Quiz

Wanneer dien je een glucagon injectie toe?
A
Bij een hyper, wanneer iemand buiten bewustzijn is
B
Bij een hypo, wanneer iemand buiten bewustzijn is
C
Bij een hypo, wanneer iemand niet wil eten of drinken
D
Bij een hyper wanneer iemand niet wil drinken

Slide 21 - Quiz

Bij diabetes kunnen veel complicaties optreden. Wat is diabetische nefropathie?
A
een diabetische voet: door slechte doorbloeding wordt de genezing van wonden op de voet belemmerd.
B
Een oogaandoening: diabetes beschadigt de haarvaten in het netvlies van de ogen, waardoor bloedinkjes of littekenweefsel ontstaan.
C
Nierschade: wanneer bloedsuikerwaarden structureel te hoog zijn raken de haarvaten in de nieren beschadigd, waardoor de nierfunctie vermindert.

Slide 22 - Quiz

Wat is de functie van gal?
A
Koolhydraten verteren
B
Eiwitten verteren
C
Vetten verteren
D
Vetten emulgeren

Slide 23 - Quiz

Wat is glycogeen?
A
een hormoon dat voor stijging van glucose zorgt
B
glucose in opgeslagen toestand
C
een hormoon dat voor het dalen van glucose zorgt
D
een enzym dat voor stijging van insuline zorgt

Slide 24 - Quiz

Een functie van de lever is productie van gal
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Welke term hoort bij: afgesloten/stilliggende darm
A
diverticulitis
B
ziekte van Crohn
C
ileus
D
collitis ulcerosa

Slide 26 - Quiz

Wat is het belangrijkste doel van de Wkkgz?
A
Biedt bescherming aan zorgvragers tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door zorgverleners
B
Het regelen van de manier waarop klachten over zorg zo snel mogelijk opgelost kunnen worden en hoe herhaling kan worden voorkomen
C
Het vaststellen van de tarieven voor zorgverlening
D
Het regelen van de rechten en plichten van zorgvragers

Slide 27 - Quiz

Wat wordt onder 'goede zorg' verstaan volgens de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)?
A
Zorg die wordt gegeven op basis van de voorkeuren van de zorgverlener
B
Zorg die tegen de laagst mogelijke kosten wordt verleend
C
Zorg die veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, en respect toont voor de rechten van de cliënt
D
Zorg die alleen aan de gezondheid van de zorgvrager gericht is, zonder rekening te houden met andere factoren

Slide 28 - Quiz

Wat betekent het voor zorgverleners als ze zich niet aan de Wkkgz houden?
A
Ze kunnen alleen aansprakelijk worden gesteld voor schadeclaims van de zorgvrager
B
Ze kunnen hun werkzaamheden tijdelijk niet uitvoeren
C
Ze kunnen disciplinair worden gestraft, zoals een waarschuwing of tijdelijke schorsing
D
Ze kunnen een boete krijgen.

Slide 29 - Quiz

Wat wordt bedoeld met het 'beperken van bewegingsvrijheid' volgens de Wet zorg en dwang?
A
een huisregel waarbij de voordeur om 22.00 op slot gaat
B
Een gesloten afdeling waar de bewoner alleen met toestemming vanaf kan
C
Het stellen van grenzen aan het aantal bezoekers van de zorgvrager
D
Het plaatsen van camera’s voor toezicht in de kamer van de zorgvrager

Slide 30 - Quiz

Welke van de volgende maatregelen valt onder 'toezicht houden' zoals gedefinieerd in de Wet zorg en dwang?
A
Het insluiten van een zorgvrager in zijn kamer
B
Het controleren van een zorgvrager op middelen die gedrag beïnvloeden
C
Het plaatsen van een camera in de kamer van een zorgvrager
D
Het beperken van de vrijheid van de zorgvrager om zijn eigen leven in te richten

Slide 31 - Quiz

Wat betekent apneu?
A
ademstilstand
B
versnelde ademhaling
C
trage ademhaling
D
oppervlakkig ademen

Slide 32 - Quiz

Verminderde elasticiteit van longblaasjes hoort bij ...
A
klaplong
B
longemfyseem
C
chronische bronchitis
D
astma

Slide 33 - Quiz

Slijmvliezen in neus/keel/longen zwelt op en spiertjes om de luchtwegen verkrampen en trekken samen.
Dit past bij ...
A
longemfyseem
B
chronische bronchitis
C
astma

Slide 34 - Quiz