D-toets hoofdstuk 5 Drijven en Zinken

Hoofdstuk 5
Drijven en Zinken
1 / 39
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 5
Drijven en Zinken

Slide 1 - Slide


De massa van de balk uit het figuur hiernaast is 139,2 kilogram
Om welke houtsoort zou het kunnen gaan?
A
Ebben
B
Eiken
C
Vuren
D
Dennen

Slide 2 - Quiz


Welke van de houtsoorten in de onderstaande tabel, blijven drijven in water? Meerdere antwoorden kunnen goed zijn.
A
Balsa
B
Ebben
C
Eiken
D
Dennen

Slide 3 - Quiz


Albert doet een blokje van een onbekende stof in water. Dit blokje heeft een volume van 4,3 cm3 en een massa van 3,8 gram.
Wat gebeurt er met het blokje in het water?
A
Het blokje zinkt in het water
B
Het blokje zweeft in het water
C
Het blokje drijft in het water

Slide 4 - Quiz


Heeft de massa van een voorwerp een invloed op het zinken, zweven en drijven? (volume blijft hetzelfde)
A
nee
B
ja

Slide 5 - Quiz


Van een steen wordt het volume bepaald. Er wordt gebruik gemaakt van de onderdompelmethode. Wat is het volume van de steen?
A
24 mL
B
9dm3
C
9cm3
D
15 mL

Slide 6 - Quiz



Een voorwerp zinkt als de dichtheid van het materiaal ................ is dan/aan de dichtheid van de vloeistof
A
kleiner
B
gelijk
C
groter

Slide 7 - Quiz



Een voorwerp zweeft als de dichtheid van het materiaal ................ is dan/aan de dichtheid van de vloeistof
A
kleiner
B
gelijk
C
groter

Slide 8 - Quiz


Is dichtheid een stofeigenschap ?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz


Een blokje met een grotere dichtheid dan water gaat ......... in water.
A
drijven
B
zweven
C
zinken

Slide 10 - Quiz


Wat doet kurk in alcohol?
A
Drijven
B
Zinken
C
Zweven

Slide 11 - Quiz


Wat doet paraffine in olie?
A
Drijven
B
Zinken
C
Zweven

Slide 12 - Quiz



Een voorwerp drijft als de dichtheid van het materiaal ................ is dan/aan de dichtheid van de vloeistof
A
kleiner
B
gelijk
C
groter

Slide 13 - Quiz


Wat doet een stof met een dichtheid van 2,7 g/cm3 in water?
A
Drijven
B
Zinken
C
Zweven

Slide 14 - Quiz


Wat doet een stof met een dichtheid van 0,8 g/cm3 in water?
A
Drijven
B
Zinken
C
Zweven

Slide 15 - Quiz


Wat doet een stof met een dichtheid van 1,1 g/cm3 in water?
A
Drijven
B
Zinken
C
Zweven

Slide 16 - Quiz

Sleep de  beschrijving naar het juiste woord
Drijven
Zweven
Zinken
De dichtheid van een voorwerp is kleiner dan de dichtheid van een vloeistof
De dichtheid van een voorwerp is groter dan de dichtheid van een vloeistof
De dichtheid van een voorwerp is even groot als de dichtheid van een vloeistof

Slide 17 - Drag question

cm3
gram
gram/cm3
massa
volume
dichtheid

Slide 18 - Drag question


Wat doet plexiglas in water?
A
Drijven
B
Zinken
C
Zweven

Slide 19 - Quiz



Bij de volgende vraag kunnen er meerdere antwoorden goed zijn! In welke vloeistoffen blijft een blokje staal (dichtheid 7,8 g/cm3) drijven?
A
Kwik (13,5 g/cm3)
B
Water (1 g/cm3)
C
Benzine (0,72 g/cm3)
D
Zeewater (1,02 g/cm3)

Slide 20 - Quiz

=
dichtheid=volumemassa
volume
massa
dichtheid
/
*

Slide 21 - Drag question


De dichtheid van de sleutel is ......... dan/als de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee

Slide 22 - Quiz























































































































De dichtheid van ijs is ....... dan de dichtheid van water.
De dichtheid van ijs is .... dan de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk

Slide 23 - Quiz



Bij de volgende vraag kunnen er meerdere antwoorden goed zijn! In welke vloeistoffen blijft een blokje tin (dichtheid 7,28 g/cm3) drijven?
A
Kwik (13,5 g/cm3)
B
Water (1 g/cm3)
C
Benzine (0,72 g/cm3)
D
Zeewater (1,02 g/cm3)

Slide 24 - Quiz


Dichtheid is een stofeigenschap. 
Wat is de dichtheid van water?
A
0,5 g/cm3
B
0,7 g/cm3
C
1,0 g/cm3
D
1,3 g/cm3

Slide 25 - Quiz


De dichtheid van de badeend is ...... dan/als de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee

Slide 26 - Quiz



Bij de volgende vraag kunnen er meerdere antwoorden goed zijn! In welke vloeistoffen blijft een blokje hout (dichtheid 0,9 g/cm3) drijven?
A
Kwik (13,5 g/cm3)
B
Water (1 g/cm3)
C
Benzine (0,72 g/cm3)
D
Zeewater (1,02 g/cm3)

Slide 27 - Quiz


Een blokje hout met een massa van 18 gram en een volume van 20 cm3 wordt in een bekerglas met olie gedaan. De dichtheid van de olie is 0,9 g/cm3. Wat gebeurt er met het blokje?
A
Het blokje drijft op de vloeistof
B
Het blokje zweeft in de vloeistof
C
Het blokje zinkt in de vloeistof

Slide 28 - Quiz


Een blokje ijzer met een dichtheid van 7,87 g/cm3 wordt in een bekerglas met kwik gedaan.
De dichtheid van het kwik is 13,5 g/cm3Wat gebeurt er met het blokje?
A
Het blokje drijft op de vloeistof
B
Het blokje zweeft in de vloeistof
C
Het blokje zinkt in de vloeistof

Slide 29 - Quiz


Vloeistoffen zetten uit bij verwarming. 
Heeft water bij 80 graden Celsius een grotere, kleinere of even grote dichtheid dan water bij 20 graden Celsius?
A
Kleinere dichtheid
B
Even grote dichtheid
C
Grotere dichtheid

Slide 30 - Quiz

Sleep  naar de vakken drijven, zweven of zinken.
Drijven
Zweven
Zinken
Rubber in
zeewater
Rubber in
kwik
Ijs in
olie
Ijs in
zeewater
Balsahout in olie
Koper in
zeewater
Koper in
kwik
Rubber in
alcohol
Ijs in 
alcohol

Slide 31 - Drag question


Welke van de houtsoorten in de onderstaande tabel, blijven drijven in water? Meerdere antwoorden kunnen goed zijn.
A
Balsa
B
Ebben
C
Eiken
D
Dennen

Slide 32 - Quiz


De 3 poppetjes zijn elk gemaakt van een verschillend materiaal (A, B of C).
pA = 0,75 g/cm3pB = 0,8 g/cm3 en pC = 0,85 g/cm3  

De poppetjes worden in een plastic beker met alcohol gedaan (p alcohol = 0,8 g/cm3)

Van welk materiaal is poppetje 3 gemaakt?
A
materiaal A
B
materiaal B
C
materiaal C

Slide 33 - Quiz

Sleep naar de vakken kleiner dan en groter dan
<
>
p Kat 1 .... p Vloeistof 1
p Kat 2 .... p Vloeistof 3
p Kat 2 .... p Vloeistof 2
p Kat 2 .... p Kat 1
p Vloeistof 2 .... p Vloeistof 1
p Vloeistof 2 .... p Vloeistof 3

Slide 34 - Drag question


Heeft de vorm van het voorwerp een invloed op het zinken, zweven of drijven? (massa blijft hetzelfde)
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quiz


Een duikboot kan zinken, zweven en drijven omdat hij
A
zijn dichtheid kan veranderen
B
zijn massa kan veranderen
C
zijn volume kan veranderen
D
vol met lucht zit

Slide 36 - Quiz


Van een steen wordt het volume bepaald. Er wordt gebruik gemaakt van de onderdompelmethode. Waarom?
A
dat gaat sneller
B
dat is nauwkeuriger
C
de steen is onregelmatig van vorm
D
De onderzoeker vind dit de fijnste methode

Slide 37 - Quiz


Een surfplank heeft een volume van 60 dm3 en een massa van 5 kg. Wat is het draagvermogen van de surfplank in zoet water? (1 kg/dm3)
A
5 kg
B
55 kg
C
60 kg
D
300 kg

Slide 38 - Quiz


Een vlot heeft een volume van 5000 dm3 en een massa van 120 kg. Hoeveel personen van 50 kg kunnen er op het vlot staan voordat het zinkt in zoet water? (1 kg/dm3)
A
96 personen
B
97 personen
C
98 personen
D
100 personen

Slide 39 - Quiz