Chromosomen, genen en genexpressie + geslachtelijke voortplanting

Voortplanting
-Genetica
-Chromosomen, genen en genexpressie
-Geslachtelijke voortplanting
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Voortplanting
-Genetica
-Chromosomen, genen en genexpressie
-Geslachtelijke voortplanting

Slide 1 - Slide

Chromosomen
Chromosomen komen in paren voor. Een mens heeft in iedere lichaamscel 46 chromosomen.
Op deze chromosomen ligt de genetische informatie van alle erfelijke eigenschappen

Slide 2 - Slide

Vandaag
-Samenvatting laatste theorie
-1. Genen, allelen
-2. Mitose, meiose
-3. Genexpressie

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Ik weet wat chromosomen, genen en allelen zijn en waar ze te vinden zijn.
Ik weet wat een gewone celdeling (mitose) is en hoe dat werkt.
Ik weet wat de reductiedeling (meiose) is en hoe dat werkt en dat zo geslachtscellen worden gevormd

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
Ik weet hoe cellen differentiëren en hoe zij zich specialiseren.
Ik weet hoe het proces van DNA tot eiwit verloopt.

Slide 5 - Slide

Genen en allelen
Een gen is een deel van een chromosoom die de informatie bevat van een erfelijke eigenschap - bv. bloemkleur
Een allel is de invulling van die eigenschap - bv. allel voor witte bloemen of allel voor rode bloemen

Slide 6 - Slide

Begrippen
-homologe chromosomen = 2 overeenkomstige chromosomen
-locus = plaats op het chromosoom waar het gen ligt
-allel = variant van een gen (eigenschap)

Slide 7 - Slide

Mitose - gewone celdeling
Om te kunnen groeien, maar ook om je cellen te vervangen, vindt er celdeling plaats. Dit wordt ook wel mitose genoemd. Bij de mitose verdubbelt het DNA zich, zodat iedere dochtercel ook weer 46 chromosomen heeft en identiek is.

Slide 8 - Slide

Mitose 
(de fases hoef je nog niet te weten)

Slide 9 - Slide

Geslachtscellen/Meiose
In de geslachtscellen van mensen komen maar 23 chromosomen voor. Van ieder paar is er één in de geslachtscel gekomen door meiose (reductiedeling).
Wanneer twee geslachtscellen samenkomen (bevruchting) wordt er een cel gevormd die weer 46 chromosomen (23 paar) heeft.
Na de bevruchting vindt veelvuldig mitose plaats, zodat er een mensje kan ontstaan dat uit heel veel cellen bestaat.

Slide 10 - Slide

MEIOSE=reductiedeling

Slide 11 - Slide

Mitose
Meiose

Slide 12 - Slide

Genexpressie
Iedere cel heeft dus dezelfde erfelijke informatie, maar niet iedere cel ziet er hetzelfde uit. 
Genen kunnen aan- en uitgezet worden. 
Alleen de genen die nodig zijn in een cel staan aan.

Slide 13 - Slide

Eiwit
Eiwitten voeren taken uit in en buiten de cel. Eiwitten worden gemaakt aan de hand van de erfelijke informatie. Een gen dat aanstaat wordt afgelezen en vervolgens vertaald naar een eiwit.


Slide 14 - Slide

genen - allelen
Chromosomen zijn dus gelijk als het over de erfelijke eigenschappen gaat, maar niet identiek als het om de invulling gaat

gelijk: de chromosomen bevatten dezelfde genen
niet identiek: de chromosomen kunnen verschillende allelen bevatten

Slide 15 - Slide

homozygoot vs heterozygoot

Als een chromosomenpaar twee dezelfde allelen voor één eigenschap heeft, noem je dit homozygoot

Als een chromosomenpaar twee verschillende allelen voor één eigenschap heeft, noem je dit heterozygoot


Slide 16 - Slide

Homozygoot en heterozygoot

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Geslachtelijke voortplanting
  • Het ontstaan van een nieuw organisme door het versmelten van twee geslachtscellen
  • Welk genotype de geslachtscellen hebben is afhankelijk van het toeval
  • Bij geslachtelijke voortplanting ontstaat variatie in de genotypern van de nakomelingen

Slide 19 - Slide

Ongeslachtelijke voortplanting
  • Sommige organismen (bijv. planten) kunnen zich ongeslachtelijk voortplanten.
* Er versmelten dan geen geslachtscellen
* Het genotype van de nakomelingen is dan gelijk aan dat van de ouder

Slide 20 - Slide

Twee-eiige tweeling
Eeneiige tweeling

Slide 21 - Slide

Wat is genexpressie?
A
het tot uiting komen van een gen
B
het versmelten van eicel en zaadcel
C
het maken van eiwitten op ribosomen
D
het maken van geslachtscellen

Slide 22 - Quiz

Een eeneiige tweeling lijkt veel op elkaar omdat?
A
Een eeneiige tweeling heeft hetzelfde genotype en fenotype
B
Een eeneiige tweeling heeft hetzelfde genotype maar niet hetzelfde fenotype.
C
een eeneiige tweeling heeft niet hetzelfde genotype en niet hetzelfde fenotype

Slide 23 - Quiz

Als een tweeling een jongen en een meisje zijn dan zijn ze.......
A
eeneiig
B
twee-eiig

Slide 24 - Quiz

Hoe komt het fenotype tot stand?
A
genotype en het milieu
B
DNA
C
uiterlijk
D
chromosomen

Slide 25 - Quiz

Hoe ontstaan een twee-eiige tweeling?
A
Een eicel die zich later splitst
B
Twee eicellen die allebei bevrucht worden
C
Een eicel die door twee zaadcellen bevrucht wordt
D
Twee eicellen die door hetzelfde zaadcel worden bevrucht

Slide 26 - Quiz

Welke genen kom je tegen in een levercel?
A
Alleen genen die te maken hebben met de lever
B
Alle genen die een mens heeft
C
Helft van de genen
D
Kwart van de genen

Slide 27 - Quiz

Genen komen voor in paren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Bevat ieder chromosoom 1 of meerdere genen?
A
1 gen
B
meerdere genen
C
dat is per chromosoom verschillend
D
dat is niet te zeggen

Slide 29 - Quiz

Gen
Celkern
DNA
Chromosomen
Allelen

Slide 30 - Drag question

Slide 31 - Video

Lesdoelen
Ik weet hoe cellen differentiëren en hoe zij zich specialiseren.
Ik weet hoe het proces van DNA tot eiwit verloopt.

Slide 32 - Slide

Lesdoelen
Ik weet hoe cellen differentiëren en hoe zij zich specialiseren.
Ik weet hoe het proces van DNA tot eiwit verloopt.

Slide 33 - Slide

Opdrachten
-Zijn er vragen over de gemaakte opdrachten?
-Zijn er vragen over de theorie?
-De toets.

Slide 34 - Slide