Onedrive toets

Noem een basisregel (afspraak) om een presentatie te maken in Powerpoint.
A
zet zo veel mogelijk informatie in 1 dia
B
maak mooie en goede zinnen
C
zet alleen kernwoorden in een dia
D
Gebruik zoveel mogelijk animaties
1 / 60
next
Slide 1: Quiz
ICTSecundair onderwijsBuitengewoon lager onderwijsLager onderwijsBuitengewoon secundair onderwijs

This lesson contains 60 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Noem een basisregel (afspraak) om een presentatie te maken in Powerpoint.
A
zet zo veel mogelijk informatie in 1 dia
B
maak mooie en goede zinnen
C
zet alleen kernwoorden in een dia
D
Gebruik zoveel mogelijk animaties

Slide 1 - Quiz

Je wilt een voorblad instellen in PowerPoint. Je gaat een nieuwe dia toevoegen.
Welke dia-indeling gebruik je voor een voorblad?
A
Titeldia
B
Titel en object
C
Alleen titel
D
Leeg

Slide 2 - Quiz

Welke gegevens zet je minimaal op je voorblad?
A
De titel en een passende afbeelding
B
De titel, afbeelding, naam, klas, datum
C
De titel, afbeelding en je naam
D
De titel, naam, klas, datum

Slide 3 - Quiz

Een presentatie moet leesbaar én stijlvol zijn. Welk lettertype is het duidelijkst?
A
Arial
B
Algerian
C
Magneto
D
Rage Italic

Slide 4 - Quiz

Sleep de woorden naar de juiste plaats. 

vetgedrukt
kleur
onderstreept
Schuingedrukt of cursief

Slide 5 - Drag question

De tweede dia is je 'inhoud/inleiding'. Wat vertel je hier?
A
Wat het onderwerp van je presentatie is
B
Hoelang je presentatie zal duren
C
Welke onderwerpen je gaat vertellen
D
Uit hoeveel dia's je presentatie bestaat

Slide 6 - Quiz

Klopt deze stelling?
'Je wilt een afbeelding toevoegen in je presentatie. Je kunt alleen Google gebruiken om een afbeelding toe te voegen.'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Hoe kun je een afbeelding toevoegen in PowerPoint die op mijn harde schijf staat?
Schrijf het in stappen op.

Slide 8 - Open question

Waarvoor zijn deze opties in powerpoint met een rood kader?
A
Om automatisch alinea's te krijgen.
B
Om de tekst links, rechts of in het midden te zetten.
C
Om het lettertype aan te passen.
D
Om nummering toe te voegen..

Slide 9 - Quiz

Dit is een tabel.
Uit hoeveel kolommen en rijen bestaat deze tabel?
A
4 kolommen, 9 rijen
B
9 kolommen, 4 rijen
C
4 kolommen, 10 rijen
D
10 kolommen, 4 rijen

Slide 10 - Quiz


Binnen een PowerPoint is het mogelijk om een YouTube video te plaatsen. Deze uitspraak is ...
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Wat zijn overgangen in Powerpoint?
A
Hoe de tekst in beeld komt verschijnen
B
Hoe een afbeelding in beeld komt verschijnen
C
Hoe je van de ene dia naar de andere dia gaat
D
Hoe je de presentatie eindigt

Slide 12 - Quiz

In PowerPoint kun je via een animatie een afbeelding of stuk tekst op een opvallende manier tevoorschijn halen. Voorbeelden van animaties zijn: verschijnen, vervagen, binnenvliegen, splitsen en wissen. Wat is de afbeelding die hoort bij de animatie 'binnenzweven'?
A
B
C
D

Slide 13 - Quiz

Je kunt meerdere animaties aan een object toevoegen.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Welk antwoord is een gif?
A
B
gamen
C
D

Slide 15 - Quiz

Wat wordt bedoeld met een CURSIEF lettertype?
A
Vetgedrukt
B
Schuin
C
Schreefloos
D
Smal

Slide 16 - Quiz

Hoe herken je spelfouten in powerpoint?
A
Aan de blauwe streepjes onder een woord.
B
Aan de rode streepjes onder een woord.
C
Er komt een uitroepteken naast het woord te staan.
D
Dan verandert het lettertype.

Slide 17 - Quiz

hoe kan je een video inzetten in PowerPoint
A
via start
B
via invoegen
C
via opnemen
D
via ontwerpen

Slide 18 - Quiz

Je gebruikt sneltoets + .

Wat kun je met deze sneltoets?
A
Plakken
B
Verwijderen
C
Kopiëren
D
Knippen

Slide 19 - Quiz

Een thema geven aan je presentatie doe je bij?
A
Start
B
Animaties
C
Invoegen
D
Ontwerpen

Slide 20 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Overgangen en animaties zijn hetzelfde.
B
Je kunt maar 1 soort overgang instellen.
C
Overgangen kun je instellen bij tabblad 'ontwerpen'.
D
Overgangen kun je bij elke dia instellen.

Slide 21 - Quiz

Je staat op tabblad 'Start'. Wat kun je hier onder andere doen?
A
Een afbeelding invoegen
B
Een tabel toevoegen
C
Paginanummers instellen
D
Tekst onderstrepen

Slide 22 - Quiz

Welke tekst past het best bij de laatste dia?
A
'Dit was het'
B
'Dit was mijn presentatie'
C
'Einde'
D
'Zijn er nog vragen?'

Slide 23 - Quiz

Wat gebeurt er als je in Powerpoint CTRL+P klikt?
A
Powerpoint maakt automatisch handouts
B
Powerpoint maakt automatisch een dia-overzicht
C
Powerpoint voegt op elke dia dezelfde animatie toe
D
Powerpoint opent het print-venster

Slide 24 - Quiz

Hoe heten je Powerpoint bestanden als je ze geen naam geeft?
A
Presentatie
B
Sheet
C
Document
D
Blad

Slide 25 - Quiz

Je ziet in het plaatje een bestandenlijst.
Er wordt een bestand opgeslagen.

Wat wordt de bestandsnaam?
A
Nieuwe map
B
Powerpoint-presentatie
C
Onedrive
D
Mijn land

Slide 26 - Quiz

Welk bestandsformaat krijgt een powerpoint?
A
pptx
B
wav
C
xlsx
D
docx

Slide 27 - Quiz

Kun je met beide knoppen opslaan?
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

Hoe kun je Powerpoint afsluiten?
A
Klik op het kruisje rechtsboven.
B
Klik op BESTAND en dan SLUITEN.
C
Antwoord A en B zijn beide goed.

Slide 29 - Quiz

Wanneer kies je voor OPSLAAN ALS in plaats van OPSLAAN?
A
Als je het bestandsformaat wilt aanpassen.
B
Als je de naam van het document wilt aanpassen.
C
Antwoord A en B zijn beide goed.

Slide 30 - Quiz

Waar moet je op school al je documenten best opslaan?
A
Downloads
B
Mijn documenten
C
OneDrive
D
USB-stick

Slide 31 - Quiz

Wat is het logo van OneDrive?
A
B
C
D

Slide 32 - Quiz

Bestanden in de OneDrive worden in de cloud opgeslagen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quiz

Hoe wordt data bewaard in de cloud?
A
Op externe servers via internetverbinding
B
Via Bluetooth naar een externe opslag
C
Op USB-sticks die overal toegankelijk zijn
D
Lokaal op de computer opgeslagen

Slide 34 - Quiz

Wat is een server?
A
Een server is een soort software.
B
Een server is een computer die diensten verleent.
C
Een soort robot

Slide 35 - Quiz

Wat is het doel van bewaren in de cloud?
A
Synchroniseren van bestanden met een externe server
B
Beschermen tegen computervirussen
C
Opslaan van bestanden op fysieke harde schijven
D
Toegang tot bestanden vanaf verschillende apparaten

Slide 36 - Quiz

Onedrive wordt veel gebruikt voor een back-up. Wat is een back-up?
A
Een nieuwe computer kopen
B
Een kopie van belangrijke bestanden maken.
C
Een bestand verwijderen
D
Een wachtwoord wijzigen

Slide 37 - Quiz

Waarom is een backup belangrijk?
A
Om meer opslagruimte te creëren
B
Om virussen te verspreiden
C
Om verlies van data te voorkomen.
D
Om de computer sneller te maken

Slide 38 - Quiz

Hoe vaak moet je een backup maken?
A
Regelmatig, bijvoorbeeld wekelijks of maandelijks.
B
Nooit
C
Elke dag op hetzelfde tijdstip
D
Een keer per jaar

Slide 39 - Quiz

Is bewaren in de cloud de enige mogelijkheid om een backup te nemen?
A
Ja
B
Nee

Slide 40 - Quiz

Externe harde schijf
SD kaart
USB stick
Harde schijf

Slide 41 - Drag question

Welk van deze opslag plaatsen heeft het meeste geheugen?
1 = het minst 4= het meest
1.
2.
3.
4.

Slide 42 - Drag question

Wat is de kleinste eenheid in opslaghoeveelheid
A
byte
B
Mbite
C
bit
D
Kb

Slide 43 - Quiz

Hoeveel bits zitten er in een byte?
A
1
B
0
C
1000
D
8

Slide 44 - Quiz

Zet de bytes in volgorde van Klein naar Groot. 1 = het kleinst 4 = het grootst
1.
2.
3.
4.
MB (megabyte)

KB (kilobyte)
TB
(terabyte)
GB (gigabyte)

Slide 45 - Drag question

Wat is een nadeel van het bewaren op een USB-stick?

Slide 46 - Open question

Wat is het grote
nadeel van werken
in de cloud?
A
Je hebt een betaald abonnement nodig
B
Werkt niet zonder internetverbinding
C
Het is alleen in het Engels beschikbaar
D
Het werkt alleen op een laptop

Slide 47 - Quiz

Een groep apparaten die met elkaar communiceren, via kabels of draadloos.
De plaats op het internet waar je bestanden kunt opslaan. Zo kan je ze gemakkelijk delen met anderen.
Dit is het netwerk dat alle computers op de wereld met elkaar verbindt.
Draadloze internetverbinding
Netwerk

Wifi
Internet
Cloud

Slide 48 - Drag question

Waar vind ik het icoontje van mijn internetverbinding op mijn laptop?
A
op mijn toetsenbord
B
op mijn bureaublad
C
in mijn taakbalk rechts
D
in mijn taakbalk links

Slide 49 - Quiz

Waar vind je je opslagruimte en hoeveel je procent opslag je al hebt gebruikt?
A
bij Instellingen en dan Batterij
B
Bij Instellingen en dan Systeem
C
Bij Instellingen en dan Weergave
D
Bij Instellingen en dan Opslag

Slide 50 - Quiz

Wat is het grote
voordeel van werken
in de cloud?
A
Je kan ook bij je bestanden op andere laptops/computers
B
Het heeft het mooiste online design
C
Het is ontzettend goed beveiligd
D
Het is lekker luchtig

Slide 51 - Quiz

Waar kun je bestanden terugvinden die op de OneDrive staan opgeslagen?
A
Alleen op de laptop.
B
Op de smartphone
C
Overal waar OneDrive op staat geinstalleerd.
D
Op de smartphone en laptop

Slide 52 - Quiz

Hoe kom je ook al weer bij de OneDrive?
A
Via de 9 puntjes linksboven in Microsoft Edge
B
Via de app op je smartphone
C
Is gesynchroniseerd met schoolaccount op de PC
D
Alle drie zijn mogelijk

Slide 53 - Quiz

Om aan je bestanden op je Onedrive te kunnen heb je ook een account en wachtwoord nodig.
A
juist
B
fout

Slide 54 - Quiz

Wat is een goed wachtwoord?
A
D4t7k4m0!
B
ditiseenwachtwoord
C
WW12345
D
23122005

Slide 55 - Quiz

Wat is een slecht wachtwoord?
A
r4t5u0&DvZ!
B
f4çLàGsa15?
C
Ditiseenwachtwoord
D
Jà"da&2k9.

Slide 56 - Quiz

Als je bestanden gewijzigd hebt in de Onedrive via de smartphone, dan wordt dat ook aangepast in de OneDrive op de laptop.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 57 - Quiz

Bestanden in de OneDrive kun je niet met elkaar delen. (Je kan dus niet samenwerken in één bestand)
A
Juist
B
Onjuist

Slide 58 - Quiz

Uploaden of downloaden?
Als je een foto van Onedrive naar je galerij stuurt op je smartphone. Dan is dat?
A
Uploaden
B
Downloaden

Slide 59 - Quiz

Als je een bestand van je mapje Documenten verplaatst op je Onedrive dan ben je aan het uploaden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 60 - Quiz