Woordsoorten

Woordsoorten
Deze presentatie is om je voor te bereiden op de toets.
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordsoorten
Deze presentatie is om je voor te bereiden op de toets.

Slide 1 - Slide

Lidwoorden
de, het en een

In de zin "Het is mooi weer is het GEEN lidwoord!"

Slide 2 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een dier, mens, plant, ding en gevoel.
Onthoud: Voor een zelfstandig naamwoord kan je altijd een lidwoord  zetten.
Van een zelfstandig naamwoord kun je een meervoud malen en een verkleinwoord.
Namen zijn ook zelfstandig naamwoorden, namen van personen, dieren, bedrijven, films, boeken etc.


Slide 3 - Slide

Werkwoorden
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt wat er is gebeurd, wat iemand of iets is.



Slide 4 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

De korte broek
De zilveren kandelaar
De vergrote foto

Slide 5 - Slide

Benoem de drie lidwoorden.

Slide 6 - Open question

Het Kruidvat gaat morgen al om 07.00 uur open.
Benoem de zelfstandig naamwoorden.

Slide 7 - Open question

Die oude, rimpelige oma heeft nog een jonge geest.
Benoem de bijvoeglijk naamwoorden

Slide 8 - Open question

Telwoorden
Bepaalde telwoorden
Je weet precies hoeveel:
één, twee, honderden, duizendste

Onbepaalde telwoorden
Je weet niet precies hoeveel:
enkele, vele, weinige, sommige

Slide 9 - Slide

Lidwoord (lw)

- Er zijn drie lidwoorden: de, het en een.

- De en het zijn bepaalde lidwoorden (blw).
- Een is een onbepaald lidwoord (olw).

- Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord (zn).
 Let op: soms staat er een bijvoeglijk naamwoord tussen het  
 lidwoord en het zelfstandig naamwoord.

- Let op: een betekent soms niet een, maar één

Slide 10 - Slide

Zelfstandig naamwoord (zn)
- Het zn is op heel veel manieren te herkennen:
       > Er kan een lidwoord of bijvoeglijk naamwoord staan.
       > Het zijn vaak GeMeDiPlaDi: gevoel, mensen, dieren, planten, dingen.
       > Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
       > Je kunt er vaak een meervoudsvorm van maken.

- Ook (aardrijkskundige) namen zijn zn!

Slide 11 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
- Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord (zn); het geeft een eigenschap aan.

- Meestal staat het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig  
   naamwoord, maar het kan er ook achter staan.

- Een bijvoeglijk naamwoord dat aangeeft van welke stof of welk 
   materiaal iets gemaakt is, noem je stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.

Slide 12 - Slide

Voorzetsel (vz)
Een voorzetsel is een kort woord dat vaak een plaats, tijd of reden aangeeft.  VB: na de les, tijdens het eerste uur, op de grond, door het raam, wegens vakantie. 

Voorzetsels staan vaak aan het begin van een zinsdeel of groepje woorden: 
-'kastwoorden' + per, met, van, te
-'schoolfeestwoorden' 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide