Ho 2 Stoffen en Materialen

Ho 2 Stoffen en Materialen
1 / 58
next
Slide 1: Slide
ScienceVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 58 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Ho 2 Stoffen en Materialen

Slide 1 - Slide

Gevarensymbolen (pitcogrammen)
  • Gevaarlijke stoffen zijn herkenbaar aan gevarensymbolen
  • Elk gevaar heeft zijn eigen symbool 

Als je werkt met gevaarlijke stoffen moet je jezelf beschermen

Slide 2 - Slide

Betekenis van dit gevarensymbool?
A
Ontvlambaar
B
Schadelijk
C
Pittig
D
Irriterend

Slide 3 - Quiz

Veiligheidskaarten

Slide 4 - Slide

Werken met gevaarlijke stoffen
  • Moet je vooraf opzoeken wat de risico's zijn. 
  • De veiligheidskaarten geven aan wat je moet doen bij een ongeluk. 
  • De gevarensymbolen geven de gevaren van een stof aan.

Slide 5 - Slide

Veiligheidskaart
De veiligheidskaart is een onderdeel van je voorbereiding
Op een veiligheidskaart vul je alle mogelijke risico's in van een chemische stof

Slide 6 - Slide

Dichtheid 
Dichtheid

Slide 7 - Slide

Betekenis : Dichtheid is massa in gram van 1 cm3
Grootheid is dichtheid
Eenheid is g/cm3

Slide 8 - Slide

Drijven / Zinken
Drijven en zinken = dichtheid.

Hogere dichtheid = zinken.
Lagere dichtheid = drijven.

Slide 9 - Slide

Dichtheid
Dichtheid:
Dichtheid = Het aantal gram van 1 cm³ van een stof

                 

Slide 10 - Slide

Massa = Volume * Dichtheid
Dichtheid = Massa / Volume
Volume = Massa / Dichtheid

Slide 11 - Slide

rekenen met dichtheid
  • Giovanni heeft 3 dm3 water. Giovanni weegt het water op een weegschaal. Hij leest af dat de massa van het water 3 kg is. Wat is de dichtheid?
  • Romano is een koperen halter van 23,5 kg aan het opdrukken. De dichtheid van koper is ongeveer  9 kg/dm3. Wat is het volume van de halter?

Slide 12 - Slide

De dichtheid van de badeend is ...... dan de dichtheid van water.
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk

Slide 13 - Quiz

Hoe bepaal je de dichtheid van een stof? (34)
dichtheid =
A
massa x volume
B
volume x massa
C
massa : volume
D
volume : massa

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Video

2.3 Faseovergangen
Fasen en faseovergangen
  • Zes faseovergangen (verandering van fase)
  • Belangrijk: bevriezen is hetzelfde als stollen. Stollen gebruik je alleen bij kaarsvet en bevriezen bij ijs.
Faseovergangen tussen vast en gas:
vast --> gas: vervluchtigen
gas --> vast: rijpen

Slide 16 - Slide

Fase overgangen
Stoffen kunnen van fase veranderen. Dat noem je een faseovergang.
Elke faseovergang heeft een eigen naam.

Slide 17 - Slide

Faseovergangen
Faseovergangen

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

verdampen
Het is handig om vloeistoffen in een afgesloten fles te bewaren anders verdampt het.

Als een vloeistof sneller verdampt dan water noemen we dit vervluchtigen.

Benzine vervluchtigt heel snel in benzinedamp. Je ruikt dit wel maar ziet het niet.


Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

smelten
zuivere stoffen smelten altijd bij dezelfde tempratuur. 

Je noemt dit het smeltpunt van een stof.

Smelten betekend van vast naar vloeibaar.

Omdat dit voor elke zuivere stof altijd dezelfde tempratuur is is dit een stofeigenschap.

Slide 22 - Slide

kookpunt
Het punt waarbij de vloeistof verdampt naar gasvormig noem je het kookpunt.

Zolang de vloeistof kookt, blijft de temperatuur constant ‘op het kookpunt’.

Slide 23 - Slide

luchtdruk VS. kookpunt
De hoogte van het kookpunt is afhankelijk van de luchtdruk. 

Hoe hoger de luchtdruk, des te hoger het kookpunt. 

Dat komt doordat er zich minder gemakkelijk dampbellen vormen als de druk op de vloeistof groter is.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

2.4 Een Verkenning van Chemische Reacties en Materialen

Slide 27 - Slide

Natuurkundige reacties en scheikundige reacties
Natuurkunde en scheikunde hebben veel overlappingen.
Beide onderzoeken stoffen.

Bij natuurkunde is de reactie makkelijk omkeerbaar en de stof verandert niet.

Bij scheikunde is de reactie niet omkeerbaar en de stof verandert.

Slide 28 - Slide

Reactie schema

Slide 29 - Slide

reactie schema's

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Wat was hier de chemische reactie?

Slide 32 - Slide

Chemische reactie of faseovergang?
Als na het afkoelen van de stof dezelfde stofeigenschappen aanwezig zijn als voor het verwarmen van de stof, is het een natuurkundig proces

Slide 33 - Slide

Chemische reactie
Geen chemische reactie
van fase veranderen
Verbranden
scheidingsmethode

Slide 34 - Drag question

Wat is geen reactieverschijnsel?
A
warmte
B
verdampen
C
geur
D
licht

Slide 35 - Quiz

1. Wel een chemische reactie
2. Geen chemische reactie

Slide 36 - Drag question

Roesten van IJzer

Slide 37 - Slide

Het roesten van ijzer is
A
een chemische reactie.
B
geen chemische reactie.

Slide 38 - Quiz

Roest heeft de formule
Leg uit of roest een oxide is.
Fe2O3
A
Nee, want het is niet verbrand
B
Nee, want er zitten 2 Fe in
C
Ja, want er zitten 3 O in
D
Ja, want er zit 1 ander soort atoom in.

Slide 39 - Quiz

Wat is roesten
A
Aantasting van een metaal door vocht
B
Aantasting van ijzer en staal door zuurstof
C
Aantasting van een metaal door een zuur
D
Aantasting van ijzer en staal door een oxide

Slide 40 - Quiz

Productieproces

Slide 41 - Slide

Productieproces katoenen T-shirt.
T-shirt
ruwe katoen
water en zeep
zeepwater

Slide 42 - Drag question

Textiel verzorgen
Materialen
De basismaterialen waar textiel van gemaakt is zijn grondstoffen.

Twee soorten grondstoffen:
1. Natuurlijke grondstoffen= grondstoffen die in de natuur worden aangetroffen
  • plantaardige grondstoffen
  • dierlijke grondstoffen

2. kunstmatige (=synthetische grondstoffen)= grondstoffen die in een fabriek worden gemaakt
  • half synthetisch
  • synthetisch


Slide 43 - Slide

Galvaniseren 

voorzien van 
laagje zink.

Slide 44 - Slide

metalen beschermen tegen corrosie

IJzer wordt corrosiebestedig gemaakt door bijvoorbeeld het verven, galvaniseren of verzinken van ijzer.


Slide 45 - Slide

metalen beschermen= voorkomen dat er zuurstof (of andere stoffen) bijkomen
  door:
-verven
-invetten

-vertinnen

-verzinken/galvaniseren

-verchromen

-emailleren


Slide 46 - Slide

actieve corrosiebescherming
bedekken met een laagje ander metaal (galvaniseren):
- dat met een oxidelaagje wel goed afsluit
- dat minder edel is (opofferingsmetaal)


Slide 47 - Slide

Sieraden Galvaniseren

Slide 48 - Slide

2.5 Afvalbeheer en Duurzaamheid

Slide 49 - Slide

Leerdoelen
Begrip van Afval & Hergebruik:

  1. Leerlingen begrijpen het verschil tussen recycling en hergebruik, kunnen de voordelen van recycling benoemen, en maken onderscheid aan de hand van concrete voorbeelden.
  2. Leerlingen kunnen verschillende afvalbegrippen matchen met hun betekenissen en begrijpen wat restafval is, terwijl ze andere soorten afval opnoemen.
Afvalverwerking & Milieueffecten:
  1. Leerlingen kennen de verschillende verwerkingsmethoden voor specifieke soorten afval, het belang van correcte afvalverwerking, en kunnen voorbeelden geven van de consequenties van incorrecte afvalverwerking.
  2. Leerlingen begrijpen wat afvallozing is, de milieueffecten ervan, en kennen de term 'Plastic Soup' met de bijbehorende gevolgen.

Slide 50 - Slide

Recycling vs Hergebruik I
Recycling:
Recycling is het proces waarbij afvalmaterialen worden verwerkt tot nieuwe producten om de consumptie van nieuwe grondstoffen te verminderen. 

Slide 51 - Slide

Recycling vs Hergebruik II
Hergebruik:
Hergebruik betreft het opnieuw gebruiken van producten in hun oorspronkelijke vorm, zonder ze te veranderen of te vernietigen. Door producten opnieuw te gebruiken, wordt de levensduur ervan verlengd en wordt de noodzaak voor de productie van nieuwe producten verminderd.

Slide 52 - Slide

Afvalbegrippen I


Restafval: Afval dat overblijft nadat al het recyclebare materiaal is gescheiden 

GFT (Groente, Fruit en Tuinafval): Organisch afval dat kan worden gecomposteerd


Slide 53 - Slide

Afvalbegrippen II


PMD (Plastic verpakkingen, Metalen verpakkingen en Drankkartons): Specifieke materialen die samen ingezameld worden vanwege hun recyclebare aard.

Chemisch Afval: Afval dat schadelijke stoffen bevat die een risico kunnen vormen voor mens en milieu.

Slide 54 - Slide

Afvallozing en Milieueffecten I


Watervervuiling: Chemicaliën en afvalstoffen in het water kunnen schadelijk zijn voor aquatisch leven en de waterkwaliteit verslechteren.
Bodemverontreiniging: Schadelijke stoffen in de grond kunnen gewassen en het grondwater aantasten.
Luchtvervuiling: Bij het verbranden van afval kunnen giftige stoffen vrijkomen die de luchtkwaliteit verminderen.
Schade aan biodiversiteit: Vervuiling kan leiden tot de dood van dieren en planten, waardoor ecosystemen uit balans raken.

Slide 55 - Slide

Afvallozing en Milieueffecten II


Gevolgen voor de mens:

  • Onveilig drinkwater door verontreiniging.
  • Gezondheidsproblemen door inademing van vervuilde lucht.
  • Verminderde voedselkwaliteit door vervuilde landbouwgronden.

Slide 56 - Slide

Slide 57 - Video

Slide 58 - Video