révisions possessifs et démonstratifs

Unité 6 Grammaire ll 
1. het bezittelijk voornaamwoord
2. het aanwijzend voornaamwoord
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Unité 6 Grammaire ll 
1. het bezittelijk voornaamwoord
2. het aanwijzend voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
zie blz. 137 par. 3

Slide 2 - Slide

les différentes formes

Slide 3 - Slide

Exemples
1. Marc est mon frère.
2. Ils sont tes parents.
3. C'est sa maison
4. C'est notre voiture.
5. Ce sont vos livres.
6. Ils font leurs devoirs.

Slide 4 - Slide

De vorm van het bezittelijk naamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort

Le lit           C'est mon lit.


La chambre          Voilà ma chambre.


Les parents          J'adore mes parents.

Slide 5 - Slide

Let op!
Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk enkelvoud is en met een klinker of stomme h begint: altijd mon, ton of son!

Amélie est mon amie.  = Amélie is mijn vriendin.


Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Vul het juiste bez. vnw. in:
Je suis dans ... (mijn) chambre. (v)
A
mon
B
ma
C
ta
D
sa

Slide 8 - Quiz

Vul het juiste bez. vnw. in:
Pierre et Marie sont ... (onze) parents.
A
ses
B
tes
C
nos
D
vos

Slide 9 - Quiz

Vul het juiste bez. vnw. in:
George est ... (haar) cousin.
A
son
B
sa
C
ta
D
ton

Slide 10 - Quiz

Maak de juiste combinaties
Soeur
Frère
Parents
mes
tes
ses
son
mon
ton
sa
ta
ma

Slide 11 - Drag question

Sleep de woorden naar de juiste plek.
1. C'est              tante. (mijn)

2. Voici              parents. (zijn)

3. J'aime                maison. (ons)

4. C'est                   faute. (hun)
mon
ma
mes
ton
ta
tes
son
sa
ses
notre
nos
votre
vos
leur
leurs

Slide 12 - Drag question

Maak nu: 
- blz. 108 exercices 16A + 16B
- blz. 131 exercices 16F onderdeel A + 16G onderdeel A

Slide 13 - Slide

Het aanwijzend voornaamwoord
zie blz. 140 par. 7

Slide 14 - Slide

Quelques exemples...
- ce garçon = deze/die jongen
- cette fille = dit/dat meisje
- ces amis = deze/die vrienden

- cet enfant = dit/dat kind
- cet homme = deze/die man

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Een aanwijzend voornaamwoord is..:
A
mon/ma/mes
B
le/la/les
C
ce/cet/cette/ces
D
un/une/des

Slide 17 - Quiz

1. Tu aimes     ...      légumes?

2.     ...      fille est ma soeur.

3.     ...     homme est vieux.

4. Je prends     ...      dessert.

Aanwijzend voornaamwoord
ces
cet
ce
cette

Slide 18 - Drag question

Il a acheté ... ticket (m)?

Slide 19 - Open question

Elle aime ... appartement (m).

Slide 20 - Open question

Il part avec ... amis (m)?

Slide 21 - Open question

Il mange dans ... hôtel (m)?

Slide 22 - Open question

Nous adorons ... actrice (v).

Slide 23 - Open question

Tout compris?
A
oui
B
non

Slide 24 - Quiz

Maak nu: 
- blz. 109 ex. 16C + 16D
- blz. 131 - 132 ex. 16F onderdeel B + 16G onderdeel B

Slide 25 - Slide