H4_Modale hulpwerkwoorden verleden tijd

1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

K4c 

Was wir heute machen:

  • Modalverben im Präteritum
  • Übung (=toepassing)


Übersicht Lehraufgabenbuch Seite 171

Slide 2 - Slide

De rij die je in vt moet kennen: 
können --> ich konnte      (kunnen)
müssen --> ich musste    (moeten+)
sollen  -->  ich sollte           (moeten-/wens/verwachting)
dürfen --> ich durfte          (mogen)
wollen --> ich wollte           (willen)
wissen --> ich wusste       (weten)

Slide 3 - Slide

Hoe maak je verleden tijd? 
Verleden tijd van de modale werkwoorden:
De vormen van de modale werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd lijken sterk op de zwakke (=regelmatige) werkwoorden. Je moet er een paar stappen ondernemen om de goede vorm te vinden:


Slide 4 - Slide

Stappenplan: 
1. Je zoekt telkens eerst de stam.
2. Dan voeg je eerst -te voor de verleden tijd toe.
3. Hieraan voeg je (daar waar nodig) de uitgang toe.
4. Vervolgens moet je bij een aantal modale werkwoorden de stamklinker veranderen





Slide 5 - Slide

Ww: 

ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
Sie/sie
dürfen

durfte
durftest 
durfte 
durften 
durftet 
durften
können

konnte
konntest 
konnte 
konnten 
konntet 
konnten
müssen

musste
musstest 
musste 
mussten 
musstet 
mussten

Slide 6 - Slide

Ww: 

ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
Sie/sie
wissen 

wusste
wusstest
wusste
wussten
wusstet
wussten
sollen 

sollte
solltest 
sollte 
sollten 
solltet 
sollten
wollen 

wollte
wolltest
wollte
wollten
wolltet 
wollten

Slide 7 - Slide

Schritt 1
die Formen üben

Slide 8 - Slide

Hebben müssen en können in de verleden tijd ook een Umlaut.
timer
0:20
A
ja
B
nee
C
alleen in de personen enkelvoud
D
alleen in de personen meervoud

Slide 9 - Quiz

willen (verleden tijd):
Niemand ............ diesen Friseur (=kapper).
A
will
B
wollten
C
wolltet
D
wollte

Slide 10 - Quiz

moeten (verleden tijd):
Er ............ die Frage beantworten.
A
konnte
B
konntet
C
musst
D
musste

Slide 11 - Quiz

kunnen (verleden tijd):
Warum ............ ich dich nicht erreichen.
A
konnte
B
konntet
C
konnt
D
kann

Slide 12 - Quiz

wissen, müssen (verleden tijd):
............ ihr, wo ihr das Päckchen abholen .....................?
A
Musstet, wusstet
B
Wusstet, musstet
C
Wussten, müsstet
D
Wussest, musstest

Slide 13 - Quiz

____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet

Slide 14 - Quiz

Schritt 2
übersetzen und richtige Form

Slide 15 - Slide



Ich ______ nach Hause gehen. vt
A
musste
B
müsste
C
muss
D
möchte

Slide 16 - Quiz

Ihr ______ noch nicht nach Hause? vt
A
können
B
könntet
C
konntet
D
könne

Slide 17 - Quiz



Wir _______ noch nicht nach Hause. vt
A
willen
B
dürfen
C
möchten
D
wollten

Slide 18 - Quiz

Gut gearbeitet!

Slide 19 - Slide

Zelf doen
Mache
Neue Kontakte
K4C alle Aufgaben + kontrollieren


Slide 20 - Slide

Hausaufgaben: 
Kapitel 4 C:
Grammatik: Ik kan de modale hulpwerkwoorden in de vt toepassen.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video