P3 Les 10 Neuneinhalb Wohnungslos + herhaling alle gram

Neem voor je:
blz 81
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Neem voor je:
blz 81

Slide 1 - Slide

Hausaufgaben - Seite 81

Slide 2 - Slide

Hausaufgaben - Seite 84

Slide 3 - Slide

11

Slide 4 - Video

00:21
Hoeveel mensen leven in Duitsland op straat?

Slide 5 - Open question

00:42
Welke dag is het?
A
zondag
B
maandag
C
dinsdag
D
woensdag

Slide 6 - Quiz

01:09
De producten uit de Karuna Kiosk zijn gratis voor dakloze mensen.
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

01:30
Hoeveel producten mag Hermann uitzoeken?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 8 - Quiz

03:19
Bespreek:
Waarom worden de "safe-kits" uitgedeeld?

Slide 9 - Slide

03:43
Is een slaapplaats in de noodopvang gratis voor dakloze mensen?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

03:43
Kunnen daklozen de hele dag in de noodopvang blijven?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

04:19
Door Corona leven nu meer jongeren op straat.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

05:22
Waarom is Chiara zo betrokken bij de jongeren die het moeilijk hebben?

Slide 13 - Open question

06:28
Waar zijn de dakloze mensen overdag het vaakst te vinden?
A
in het bos
B
in de binnenstad
C
in de buitenwijken
D
bij de rivier

Slide 14 - Quiz

08:49
Waarvoor kan de app gebruikt worden?

Slide 15 - Open question

mogen
kunnen
houden van, lusten
het moet van iemand anders
moeten
willen
weten
wissen
mögen
können
sollen
müssen
wollen
dürfen

Slide 16 - Drag question

Wat voor soort vragen krijg je op je toets?

Slide 17 - Slide

Werkwoorden


Vertaal:
Wir dürfen ins Kino.
Jan soll mit seiner Mutter mitgehen.
Mögt ihr Pommes?

Slide 18 - Slide

Voorzetsels / 4e naamval / pers. vnw.
Vertaal: ohne - um - für - gegen - durch
Welke naamval is een lijdend voorwerp?
Vertaal: jou - mij - haar - wij - ons - hem - ik

jij / jou     Hast ........ viele Hausaufgaben?
hij / hem       Ohne ...... kann ich nicht gut lernen.

Slide 19 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Vertaal: mein - dein - sein - ihr - unser - euer - Ihr

Wanneer komt er een - e achter deze woorden?

Ich habe mein  / meine Eltern nicht gesehen.
Ist das dein / deine Deutschlehrerin?
Unser / unsere Onkel heißt Karl-Heinz.

Slide 20 - Slide

Keuzemenu:
Oefenen met bezittelijk voornaamwoord:
Seite 158 - Aufgabe 1, 3, 4, 5, 6, 7

Oefenen met persoonlijk vnw / 4e naamval / voorzetsel:
Seite 166 - Aufgabe 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8

Slide 21 - Slide