This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Het bijvoeglijk naamwoord
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Slide 1 - Slide
Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 2 - Quiz
Geef 2 voorbeelden van bijvoeglijke naamwoorden in het Frans.
Slide 3 - Mind map
Het bijvoeglijk naamwoord
Slide 4 - Slide
Een bijvoeglijk naamwoord....
A
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
B
zegt iets over een werkwoord
Slide 5 - Quiz
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
1. Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 6 - Slide
Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben.
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
grande
grandes
grand
grands
Slide 7 - Drag question
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petites.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petite.
Slide 8 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est petit
B
La plage est petits
C
La plage est petite
D
La plage est petites
Slide 9 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.
Slide 10 - Quiz
La voiture est .........
A
grandes
B
grands
C
grande
D
grand
Slide 11 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La fleur est bleu
B
La fleur est bleue
Slide 12 - Quiz
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm. Vous avez une _______ [joli] maison . Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 13 - Open question
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm. C'est une matière _____________ [facile] ? Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 14 - Open question
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
2. Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 15 - Slide
Wat is meestal de plaats van het bijvoeglijk naamwoord?
A
voor
B
achter
Slide 16 - Quiz
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord in het Frans is ACHTER het zelfstandig naamwoord.
BEHALVE bij de woorden hieronder, deze komen
VÓÓR het zelfstandig naamwoord:
bon, beau, joli
haut, long, petit
jeune, vieux, nouveau
grand, mauvais, gros
Slide 17 - Slide
Op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? Voor of achter het zelfstandig naamwoord? une fille (jeune)
A
voor
B
achter
Slide 18 - Quiz
Op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? un ami (bon)
A
voor
B
achter
Slide 19 - Quiz
Let op:
Kleuren komen altijd
ACHTER
het zelfstandig naamwoord!
Slide 20 - Slide
bleu
rouge
violet
jaune
vert
noir
Slide 21 - Drag question
Op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? Voor of achter het zelfstandig naamwoord? un .......... pantalon ............. (bleu)
A
voor
B
achter
Slide 22 - Quiz
Hij heeft blauwe ogen.
A
Il a les yeux verts.
B
Il a les yeux bleus.
C
Il a les yeux bleu.
D
Il a les cheveux bleus.
Slide 23 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
les chats sont gris
B
les chats sont grises
C
les grises chats
D
les gris chats
Slide 24 - Quiz
Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures vertes.
B
Elle porte les chaussures vert.
Slide 25 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: gris?
A
Il porte une chemise gris.
B
Il porte une chemise grisse.
C
Il porte une chemise grise.
D
Il porte une chemise griss
Slide 26 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: rouge?
A
Il porte une jupe rougee.
B
Il porte une jupe rouge.
C
Il porte une jupe rouges.
D
Il porte une jupe roug.
Slide 27 - Quiz
Les chats sont ...
Slide 28 - Open question
La voiture est ...
Slide 29 - Open question
La maison est ...
Slide 30 - Open question
Slide 31 - Slide
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Vul nu het blad in dat je krijgt van je docent.
Klaar? Loop naar je docent en laat je blad zien. Met het antwoordenblad kijk je je antwoorden na.