Minor A1 Unidad 2_do 11 febr_Chantal

Minor A1,  Con Gusto Unidad 2 
1 / 37
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Minor A1,  Con Gusto Unidad 2 

Slide 1 - Slide

1. Alle woorden die eindigen op een klinker of op -n of -s:  
   klemtoon op de één na laatste lettergreep 
 
2. Alle woorden die eindigen op een medeklinker,  
    behalve -n, -s: klemtoon op de laatste lettergreep. 
 
3. Tenzij anders aangegeven door een accent.
Soy vuestra profesora de español los jueves
Bienvenidos 
 
¿Quién soy?

Slide 2 - Slide

¿Preguntas sobre los deberes?
La clase
Wees op tijd (13.00 uur starten we) ->  camera's aan ;-)
We starten altijd met een korte herhaling van de vorige les. Je kunt dan vragen stellen over de stof. Tijdens de les wisselen we de uitleg en werken/toepassen in groepjes af. 


Slide 3 - Slide

¿Qué recuerdas?

Slide 4 - Slide

herhaling regelmatige ww op -AR TB p.12
persoonlijke vn.

estudiar

1.  estudio
2. estudias
3. estudia
1.  estudiamos
2. estudiáis
3. estudian
1.  ik
2. jij
3. hij, zij, u
1.  wij
2. jullie
3. zij, u  
1. yo
2. tú
3. él, ella, usted
1. nosotros/as
2. vosotros/as
3. ellos, ellas, ustedes
comprar

1.
2.
3.
1.
2.
3.
.

Slide 5 - Slide

we gaan verder met Unidad 1
Nr. 9 en 10 TB p. 14+15

-naar de betekenis van woorden vragen
-het bepaald lidwoord

Slide 6 - Slide

¿Qué significa? p.14
TB 9a. Leemos en voz alta
"el español, una lengua con historia" 

-welke woorden begrijp je al? Onderstreep ze !
-welke woorden ken je niet?

usa el español ;-)








Slide 7 - Slide

¿Qué significa? p.14
¿Qué significa...?                        -     ... significa ...
¿"Taza" significa "kopje"?        -     Sí, "taza" significa "kopje".
¿"Taza" significa "olie"?            -     No, "taza" significa "kopje".
¿"Taza" significa "kopje"?        -     No sé.


el aceite
olie
la naranja
de sinaasappel
el arroz
de rijst
la fruta
het fruit
la jirafa
de giraffe

Slide 8 - Slide

El artículo determinado Nr. 10 TB p.15
singular y plural 
Mannelijke woorden eindigen meestal op - o.
Vrouwelijke woorden eindigen meestal op -a evenals woorden op -ción en -dad
Zelfstandige naamwoorden op -e of medeklinker kunnen mannelijke of vrouwelijk zijn.

singular           el teatro                                la palabra
                                   el hotel                                  la universidad 

   plural                los teatros                          las palabras
                                          los hoteles                            las universidades 

Slide 9 - Slide

trabajar en grupos I -  30 minutos
Maak  samen oefening 13,14 en 15 WB unidad 1
tijd over? Maak dan ook 23,24 (zoek in je tekstboek)

Slide 10 - Slide


Unidad 2: Primeros contactos
Leerdoelen CG1 unidad 2 Primeros contactos:
  • je voorstellen en zeggen waar je vandaan komt
  • vragen hoe het met iemand gaat
  • woorden kunnen spellen (dinsdag in de fysieke les)
  • naar een e-mail adres of telefoonnummer vragen
  • praten over beroepen/bedrijven
  • ontkenning

Slide 11 - Slide

Primeros contactos Nr. 1b TB p. 19
¿ Qué profesión tienen las personas en la foto?
Ik ben Cubaanse/ Peruaanse
ik woon in Pamplona/ Gerona
ik werk in een hotel/zkh
Wat betekenen de 3 zinnen?
¿Quién es?
TB 1b p.19

Slide 12 - Slide

Mucho gusto: Nr. 2 TB p.20 - lees mee in je boek
16
17
18

Encantado wordt gezegd door 
Encantada wordt gezegd door
Mucho gusto is altijd goed

       De betekenis?  
mannen
vrouwen
Aangenaam.

Slide 13 - Slide

Nr. 2c TB -  vul het schema in m.b.v. de dialogen 

Slide 14 - Slide

De antwoorden.....

Slide 15 - Slide

Muy bien... ¿o no? 

Slide 16 - Slide

nr. 5 el alfabeto
¿Cómo se escribe?

deletrear = spellen
zie p. 21 TB
Audio 19 TB nr 5a_el alfabeto

Slide 17 - Slide


ik
jij
hij/zij/u
wij
jullie 
zij
ser=zijn
soy
eres
es
somos
sois
son

yo
él/ella/usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas/ustedes


timer
3:00
Nr. 4 tb p. 21,  het werkwoord "ser" -  zijn

Slide 18 - Slide

Bijzonder gebruik van het werkwoord ser

Wat denk je dat " Yo soy Ana " betekent?



En hoe vertaal je dan "Yo soy de Holanda" ?
Ik ben Ana
Ik kom uit Nederland.

Slide 19 - Slide

Nr. 5a el alfabeto
¿Cómo se escribe tu nombre y apellido?
¿sabes deletrear? = spellen
B de Barcelona, V de Valencia

C a R o L i N a
enige 4 medeklinkers die dubbel voor kunnen komen

Slide 20 - Slide

                                  
Het werkwoord  SER betekent zijn : 
Soy Ana= ik ben Ana

het werkwoord SER met het voorzetsel DE
betekent lettelijk ZIJN VAN maar wij zeggen KOMEN UIT:
Soy de España= ik kom uit Spanje

Vamos a hacer un pequenõ test (een kleine test)


 SER versus SER DE

Slide 21 - Slide

¿Cómo se dice?

Hoe zeg je : ik ben Carmen
A
me llamo Carmen
B
Soy Carmen
C
Soy de Carmen
D
Me llamas Carmen

Slide 22 - Quiz

¿Como se dice?
hoe zeg je : ik kom uit Guatemala?
A
Soy Guatemala
B
Soy de Guatemala

Slide 23 - Quiz

¿Como se dice?
Hoe vraag je : kom je uit Spanje?
A
¿Eres España?
B
¿ Eres de España?
C
¿De dónde España?
D
¿De dónde eres España?

Slide 24 - Quiz

las profesiones - beroepen: mannelijk/vrouwelijk?
zie voor meer beroepen p.170 TB
thematische woordenlijst
Nr.7c TB p. 22
-o -> -a
-or -> -ora
masculino=femenino
uitgangen: -ista, -ía, -e

Slide 25 - Slide

Zet het juiste beroep bij de foto's
la profesora
la cantante
la peluquera
la médica
el/la dentista
el piloto
el camarero

Slide 26 - Drag question

5
Bepaald: de en het 
Onbepaald: een 
bepaald en onbepaald lidwoord, nr 7d tb
¿Trabaja(s) en un hospital / una escuela? 

Slide 27 - Slide

Señor / señora, met en zonder lidwoord
vergelijk de volgende zinnen:
1. Mucho gusto, señora Ribas ( dialoog 1 oef.2)
2. La señora Ribas es la organizadora del congreso (oef 4)

Wanneer gebruik je het lidwoord en wanneer niet?

Slide 28 - Slide

trabajar en grupos II -  30 minutos
Maak  samen oefening 1 t/m 3 + 5a en b
in het werkboek (unidad 2)
vul ook samen de Reglas y Sistemas in (unidad 1)

Slide 29 - Slide

Información personal, nr. 9a tb p.23
21
luister en vul de gegevens in
  • Wat is jouw / uw (mobiele) telefoonnummer? 


  • Heeft u / Heb jij email?


Slide 30 - Slide

Información personal, Nr. 9b TB p.23

Hoe vraag je?

  • Wat is jouw / uw (mobiele) telefoonnummer? 
¿ Cuál es tu/su teléfono/ número de móvil?
antwoord: Es el.........

  • Heeft u / Heb jij email?
¿ Tiene/s correo electrónico? /  ¿tienes e-mail?
antwoord: Sí, es..........

Slide 31 - Slide

Tener= hebben, vaak in de betekenis van bezitten
 yo                                    tengo
tú                                     tienes            
él/ella/usted                   tiene
nosotros/as                    tenemos
vosotros/as                     tenéis
ellos/ellas/ustedes        tienen

LET OP:    Tengo 22 años -> leeftijd ook met "tener"
                   maar je zegt: ik ben 22 jaar


een nieuw werkwoord: tener

Slide 32 - Slide

mannelijk
vrouwelijk
hombre
hospital
mujer
radio
habitación
problema
mano
chica
café

Slide 33 - Drag question

TB nr. 13 unidad 1 p.16:
Maak een zo lang mogelijke zin

Slide 34 - Open question

¿Qué hace usted?

nr. 8a tb, p.23

¿Qué significa...?
Vertaal de vragen, oefenen in de les op locatie

wat betekenen de vragen en antwoorden?

Slide 35 - Slide

¿Qué hace usted?
nr. 8a tb, p.23: nog een paar alternatieven, les op locatie

Slide 36 - Slide

             ¡Hasta el jueves!


DEBERES:
voor de volgende Con Gusto les (dinsdag)

-Alles van unidad 1 wb
-Opdracht 1 t/m 10 van unidad 2, werkboek

Slide 37 - Slide