afronden 6.4 + UL 6.5 (1mh)

planning
  • nakijken IN JE WERKBOEK:
  • van 6.4 - opdracht 1 t/m 8

  • leerplanning 

  • leerdoelen + uitleg 6.5
  • opdrachten 6.5 maken in de les  
  • wat niet af komt in de les = Huiswerk
1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

planning
  • nakijken IN JE WERKBOEK:
  • van 6.4 - opdracht 1 t/m 8

  • leerplanning 

  • leerdoelen + uitleg 6.5
  • opdrachten 6.5 maken in de les  
  • wat niet af komt in de les = Huiswerk

Slide 1 - Slide

  • Open je boek op blz. 190
  • Ga verder met nakijken van 6.4
1a.         1 - vallen af
              2 - vallen af
              3 - verschrompelen
              4 - groeien uit tot een vrucht
              5 - groeien uit tot een zaad
              6 -verschrompelen
1b. peulen
1c. bonen

2a. 

Slide 2 - Slide

2b.          1 - meerdere
                2 - één
                3 - meerdere
                4 -  meerdere
                5 - twee
                6 - meerdere
                7 - één
                8 - meerdere
                9 - meerdere

2c. maïs + pinda + walnoot 

3
 bloemkelk: verschrompelt, restant blijft over
kroonbladeren: vallen af
meeldraden: verschrompelen
stamper of stempel: verschrompelt
(sommige hier in ´t boek een ander woord)
stijl: verschrompelt, een restant blijft over
vruchtbeginsel: gaat groeien, wordt vrucht
zaadbeginsel: gaat groeien, wordt een zaad

Slide 3 - Slide

4a. 100
4b. 100
4c. Er groeit alleen een zaad uit een zaadbeginsel als de eicel is bevrucht. Misschien zaten er wel meer zaadbeginsels in het vruchtbeginsel, maar zijn deze niet allemaal bevrucht. (Het waren er in elk geval minstens honderd.)
4d. 100
5a. Ja, want in de kers is een zaad te zien. Een zaadbeginsel groeit alleen uit tot een zaad als de eicel in het zaadbeginsel bevrucht is. Voor bevruchting is bestuiving nodig.
5b. A + B + C + D + E
5c. Eén stuifmeelkorrel, want in de kers zit maar één zaad. Dat zaad is ontstaan uit één bevruchte eicel in een zaadbeginsel.
<-- 5d

Slide 4 - Slide

6.     1 = B
        2 = D 
        3 = C
        4 = E
        5 = A
7a. = 30
7b. = 240    (=30 x 8) 
8a. Ja, want de stuifmeelbuizen zijn            nodig voor de bevruchting. Als er          meer eicellen worden bevrucht,            zijn er ook meer stuifmeelbuizen.
8b. Ja, want door de bestuiving worden meer eicellen bevrucht, dus het aantal bevruchtingen wordt meer
8c. Ja, want uit elke bevruchting ontstaat een zaad. Als er meer bevruchting plaatsvindt, ontstaan er dus meer zaden.
8d. Je ziet dat als het aantal zaden per vrucht toeneemt, ook de vruchtgrootte toeneemt. Als er meer bevruchtingen zijn, ontstaan er meer zaden, dus grotere vruchten.

Slide 5 - Slide

Sluit nu je werkboek
timer
0:15

Slide 6 - Slide

Heb je al een leerplanning gemaakt?

  • ja, goed bezig!
  • Nee, hiernaast tips!
  • Elke dag vanaf nu 1 basisstof doornemen door per basisstof:
  • een begrippenlijst te maken
  • een samenvatting te maken
  • de afbeeldingen erbij te leren
  • de TEST JEZELF te maken
  • aantekeningen maken wat je nog moeilijk vond

  • dat 6 dagen achter elkaar (6.1 t/m 6.6)
  • dan 7 dan gemaakte aantekeningen van wat je moeilijk vond nog een keer herhalen
  • dag 8 de DIAGNOSTISCHE TOETS te maken
 

Slide 7 - Slide

Leerdoel 6.5 - 
ongeslachtelijke voortplanting

  1. Ik kan uitleggen dat bij ongeslachtelijke voortplanting de nakomelingen dezelfde erfelijke eigenschappen hebben als de ouder. 
  2. Ik kan voorbeelden geven van                                     ongeslachtelijke voortplanting. 

Slide 8 - Slide

Een nieuwe plant
(geslachtelijke voortplanting)
Een zaad ontstaat uit een zaadbeginsel als de eicel is bevrucht. 

Als bij een plant bevruchting plaatsvindt, noem je dat geslachtelijke voortplanting. 

Bij zaadplanten vindt geslachtelijke voortplanting plaats (als de kern van een stuifmeelkorrel versmelt met de kern van een eicel).


Slide 9 - Slide

Een nieuwe plant


Zaadplanten kunnen zich ook voortplanten zonder bevruchting.

Dit noem je ongeslachtelijke voortplanting



(ongeslachtelijke voortplanting)

Slide 10 - Slide

ongeslachtelijke voortplanting
Deel van een plant wordt een nieuwe plant.

De nieuwe plant heeft dezelfde chromosomen, en dus ook hetzelfde DNA als de moederplant.

Slide 11 - Slide

Een nieuwe plant

  • Als deze plantjes afvallen (en op aarde komen), groeien ze uit tot een nieuwe plant. 
  • Als dat plantje gaat groeien, vindt er   celdeling plaats.
  • Bij celdeling worden de chromosomen in de celkern gekopieerd. Daarna deelt de cel zich in twee dochtercellen. 
  • Elke dochtercel krijgt een hele set  chromosomen.
  • Alle cellen van de nieuwe plant krijgen dus dezelfde chromosomen als de ouderplant.

(ongeslachtelijke voortplanting)
Bij ongeslachtelijke voortplanting hebben de nakomelingen precies dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouder. 
<-- Bij deze plant groeien aan de rand van de bladeren kleine plantjes. 

Slide 12 - Slide

Knollen
Ongeslachtelijke voortplanting door middel van knollen.

Slide 13 - Slide

Knollen

  • Een knol is een ondergronds, verdikt deel van de stengel met veel reservevoedsel. 
  • Een knol heeft knoppen
  • Bij een aardappel worden die knoppen ´ogen´ genoemd.
  • In het voorjaar gaan de knoppen uitlopen. 
  • uit één knop groeit een aardappelplant.
  • Die plant groeit uit tot een nieuwe plant met dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouderplant. 




= voorbeeld van ongeslachtelijke voortplanting
aardappel is een voorbeeld van een knol

Slide 14 - Slide

Bollen

  • Uien, narcissen tulpen zijn bolgewassen.
  • Bij bolgewassen vindt ongeslachtelijke voortplanting plaats vinden bollen.
  • Een bol bestaat uit wortels: de bolschijf en rokken: verdikte bladeren met reservevoedsel. 
  • Als een bol in het voorjaar uitloopt, ontstaat uit één knop een plant. 
  • Uit de andere knoppen ontstaan nieuwe bollen. 
= voorbeeld van ongeslachtelijke voortplanting
De plant en de nieuwe bollen hebben dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouderplant. 

Slide 15 - Slide

Uitlopers en wortelstokken
  • Aardbeienplanten vormen uitlopers.
  • Dat zijn bovengrondse stengels waaraan op verschillende plaatsen jonge planten ontstaan. 
  • Uit een deel van een aardbeiplant kan op deze manier een nieuwe aardbeiplant ontstaan. 
  • Bij een lelietje-van-dalen groeien jonge planten uit wortelstokken
  • Dat zijn ondergrondse stengels waaraan jonge planten ontstaan. 

Slide 16 - Slide

Vermeerderen door middel van stekken
  • Plantenkwekers maken veel gebruik van ongeslachtelijke voortplanting. Ze noemen dit het vermeerderen van planten.  
  • Een eenvoudige manier van vermeerderen is stekken. Hierbij wordt een stukje stengel in een potje met water gezet.  Het stengeltje gaat dan wortels vormen. 
  • Als de wortels groot genoeg zijn, wordt het stengeltje in potgrond gezet en kan hit uitgroeien tot een nieuwe plant. 

Slide 17 - Slide

Weefselkweek
  • Nog een manier van vermeerderen is weefselkweek.  
  • Hierbij snijdt een kweker knoppen van de plant;
  • Zo´n afgesneden knop noem je een groeipunt. 

  • De kweker doet de groeipunten in buisjes met een speciale voedingsbodem. 
  • De groeipunten groeien uit tot kleine plantjes.
  • Na ongeveer 6 weken zijn aan elk plantje nieuwe groeipunten ontstaan. 

  • Door deze groeipunten opnieuw in buisjes te zetten, ontstaan er steeds meer planten.
  • Binnen een jaar kunnen op deze manier uit 1 plant meer dan 50.000 nieuwe planten worden gemaakt, die allemaal dezelfde erfelijke eigenschappen hebben

Slide 18 - Slide




Andere organismen
  • < ---  Eencellige organismen, zoals bacteriën, planten zich voort door middel van celdeling.



  • Bij celdeling vindt geen bevruchting plaats en de nakomelingen hebben hetzelfde DNA als de ouder. 



  • < ---\   Gisten (eencellige schimmels) planten zich voort door knopvorming. 

Niet alleen planten kunnen zich ongeslachtelijk voortplanten.

Slide 19 - Slide


Vrijwel alle dierensoorten kunnen (alleen) nakomelingen krijgen door geslachtelijke voortplanting. 

Toch zijn er enkele diersoorten die zich ook ongeslachtelijk voortplanten, zoals kwallen. 
  • Een kwal begint zijn leven als poliep.
  • Een poliep zit vast aan de grond, met zijn mond en tentakels naar boven.
  • In de poliep ontstaan door ongeslachtelijke voortplanting kleine kwalletjes die aan elkaar vastzitten.
  • Uiteindelijk laten de babykwalletjes los en groeien uit tot volwassen kwallen.
  • Een kwal leeft in het water met zijn mond en tentakels naar beneden.
  • Door geslachtelijke voortplanting ontstaat uit de geslachtscellen van 2  kwallen weer een poliep. 

Andere organismen

Slide 20 - Slide

Stekken 
  • Afgesneden stukje plant
  • Groeit uit tot nieuwe plant

Slide 21 - Slide

Huiswerk voor volgende les = 
Maak nu ONLINE van;
 van thema 6 - van basisstof 6.5 - opdracht 1 t/m 8
                                                                 (opdracht 4 moet in je werkboek)
Neem ook je werkboek 1B weer mee naar de les.


Ga hier nu mee aan de slag!
Laten zien:
- uitloper aardbeiplant
- wortelstok lelietje-van-dalen

Slide 22 - Slide