afronden 6.3 + 6.4 + UL 6.5 (1mh) in 40 minuten = niet te doen

planning
  • nakijken IN JE WERKBOEK:
  • van 6.3 - opdracht 1 + 2 + 3 + 5 t/m 8
  • EN 
  • van 6.4 - opdracht 1 t/m 8

  • leerdoelen + uitleg 6.5
  • opdrachten 6.5 maken in de les  (wat niet af komt in de les = Huiswerk)
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

planning
  • nakijken IN JE WERKBOEK:
  • van 6.3 - opdracht 1 + 2 + 3 + 5 t/m 8
  • EN 
  • van 6.4 - opdracht 1 t/m 8

  • leerdoelen + uitleg 6.5
  • opdrachten 6.5 maken in de les  (wat niet af komt in de les = Huiswerk)

Slide 1 - Slide

Open je boek op blz. 183
Start meteen met nakijken!
1a. 
Bevruchten is het versmelten van de kern van een mannelijke geslachtscel met de kern van een vrouwelijke geslachtscel.

1b. van de stempel door de stijl naar een zaadbeginsel in het vruchtbeginsel

1c. 1 = bestuiving
          2 = stuifmeelbuis
          3 = bevruchting

Slide 2 - Slide

2

1 = stuifmeelkorrel
2 = stempel
3 = stuifmeelbuis
4 = kern van de stuifmeelkorrel
5 = stijl
6 = zaadbeginsel
7 = eicel
8 =  kern van de eicel
9 = vruchtbeginsel

3a. kiem
3b. zaad



3c. Ja, want zaden ontstaan pas na       
        bevruchting.

5a. Alleen na de bestuiving kan een      
       stuifmeelbuis worden gevormd.

5b. De stuifmeelkorrel kan van een andere                  plantensoort zijn. Dan heeft er dus geen              bestuiving plaatsgevonden.

5c. 6
5d. Nee, want de kern van een stuifmeelkorrel 
         is nog niet versmolten met de kern van    
         een eicel.


Slide 3 - Slide

6a. = 4

6b. 
Drie, want uit elk zaadbeginsel met een bevruchte eicel ontstaat een zaad. Elk zaad bevat een kiem die kan uitgroeien tot een kiemplantje.

6c. 
vier stuifmeelbuizen, 4 eicellen
7a = onjuist
7b = onjuist
7c = juist

8 -->

Slide 4 - Slide

  • Ga door naar blz. 190
  • Ga verder met nakijken van 6.4
1a.         1 - vallen af
              2 - vallen af
              3 - verschrompelen
              4 - groeien uit tot een vrucht
              5 - groeien uit tot een zaad
              6 -verschrompelen
1b. peulen
1c. bonen

2a. 

Slide 5 - Slide

2b.          1 - meerdere
                2 - één
                3 - meerdere
                4 -  meerdere
                5 - twee
                6 - meerdere
                7 - één
                8 - meerdere
                9 - meerdere

2c. maïs + pinda + walnoot 

3
  bloemkelk: verschrompelt, restant blijft over
kroonbladeren: vallen af
meeldraden: verschrompelen
stamper: verschrompelt
stijl: verschrompelt, een restant blijft over
vruchtbeginsel: gaat groeien, wordt vrucht
zaadbeginsel: gaat groeien, wordt een zaad

Slide 6 - Slide

4a. 100
4b. 100
4c. Er groeit alleen een zaad uit een zaadbeginsel als de eicel is bevrucht. Misschien zaten er wel meer zaadbeginsels in het vruchtbeginsel, maar zijn deze niet allemaal bevrucht. (Het waren er in elk geval minstens honderd.)
4d. 100
5a. Ja, want in de kers is een zaad te zien. Een zaadbeginsel groeit alleen uit tot een zaad als de eicel in het zaadbeginsel bevrucht is. Voor bevruchting is bestuiving nodig.
5b. A + B + C + D + E
5c. Eén stuifmeelkorrel, want in de kers zit maar één zaad. Dat zaad is ontstaan uit één bevruchte eicel in een zaadbeginsel.
<-- 5d

Slide 7 - Slide

6.     1 = B
        2 = D 
        3 = C
        4 = E
        5 = A
7a. = 30
7b. = 240    (=30 x 8) 
8a. Ja, want de stuifmeelbuizen zijn            nodig voor de bevruchting. Als er          meer eicellen worden bevrucht,            zijn er ook meer stuifmeelbuizen.
8b. Ja, want door de bestuiving worden meer eicellen bevrucht, dus het aantal bevruchtingen wordt meer
8c. Ja, want uit elke bevruchting ontstaat een zaad. Als er meer bevruchting plaatsvindt, ontstaan er dus meer zaden.
8d. Je ziet dat als het aantal zaden per vrucht toeneemt, ook de vruchtgrootte toeneemt. Als er meer bevruchtingen zijn, ontstaan er meer zaden, dus grotere vruchten.

Slide 8 - Slide

Sluit nu je werkboek
timer
0:15

Slide 9 - Slide

Leerdoel 6.5 - 
ongeslachtelijke voortplanting

  1. Ik kan uitleggen dat bij ongeslachtelijke voortplanting de nakomelingen dezelfde erfelijke eigenschappen hebben als de ouder. 
  2. Ik kan voorbeelden geven van                                     ongeslachtelijke voortplanting. 

Slide 10 - Slide

Een nieuwe plant
(geslachtelijke voortplanting)
Een zaad ontstaat uit een zaadbeginsel als de eicel is bevrucht. 

Als bij een plant bevruchting plaatsvindt, noem je dat geslachtelijke voortplanting. 

Bij zaadplanten vindt geslachtelijke voortplanting plaats (als de kern van een stuifmeelkorrel versmelt met de kern van een eicel).


Slide 11 - Slide

Een nieuwe plant


Zaadplanten kunnen zich ook voortplanten zonder bevruchting.

Dit noem je ongeslachtelijke voortplanting



(ongeslachtelijke voortplanting)

Slide 12 - Slide

ongeslachtelijke voortplanting
Deel van een plant wordt een nieuwe plant.

De nieuwe plant heeft dezelfde chromosomen, en dus ook hetzelfde DNA als de moederplant.

Slide 13 - Slide

Een nieuwe plant

  • Bij de plant links groeien aan de rand van de bladeren kleine plantjes. 
  • Als deze plantjes afvallen en op aarde terecht komen, kunnen ze elk uitgroeien tot en nieuwe plant. 
  • Als dat kleine plantje gaat groeien, vindt celdeling plaats.
  • Bij celdeling worden eerst de chromosomen in de celkern gekopieerd. Daarna deelt de cel zich in twee dochtercellen. 
  • Elke dochtercel krijgt een complete set chromosomen.
  • Alle cellen van de nieuwe plant krijgen dus dezelfde chromosomen (en DNA) als de ouderplant.

  • Bij ongeslachtelijke voortplanting hebben de nakomelingen precies dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouder. 


(ongeslachtelijke voortplanting)

Slide 14 - Slide

Knollen
Ongeslachtelijke voortplanting door middel van knollen.

Slide 15 - Slide

Knollen

  • Een knol is een ondergronds, verdikt deel van de stengel met veel reservevoedsel. 
  • Een knol heeft knoppen
  • Bij een aardappel worden die knoppen ´ogen´ genoemd.
  • In het voorjaar gaan de knoppen uitlopen. 
  • uit één knop groeit een aardappelplant.
  • Die plant groeit uit tot een nieuwe plant met dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouderplant. 




= voorbeeld van ongeslachtelijke voortplanting
aardappel is een voorbeeld van een knol

Slide 16 - Slide

Bollen

  • Uien, narcissen tulpen zijn bolgewassen.
  • Bij bolgewassen vindt ongeslachtelijke voortplanting plaats vinden bollen.
  • Een bol bestaat uit wortels: de bolschijf en rokken: verdikte bladeren met reservevoedsel. 
  • Als een bol in het voorjaar uitloopt, ontstaat uit één knop een plant. 
  • Uit de andere knoppen ontstaan nieuwe bollen. 
= voorbeeld van ongeslachtelijke voortplanting
De plant en de nieuwe bollen hebben dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouderplant. 

Slide 17 - Slide

Pak nu je boek open op blz. 199
We lezen samen verder vanaf 
UITLOPERS EN WORTELSTOKKEN

Slide 18 - Slide

Stekken 
  • Afgesneden stukje plant
  • Groeit uit tot nieuwe plant

Slide 19 - Slide

Huiswerk voor volgende les = 
Maak nu IN JE WERKBOEK van;
 van thema 6 - van basisstof 6.5 - opdracht 1 t/m 8
Neem ook je werkboek 1B weer mee naar de les.


            Ga hier nu mee aan de slag!

Slide 20 - Slide