EHBO

De 4-stappen in eerst hulp zijn :
A
Veiligheid, vaststellen, verwittigen en verlenen
B
Verlenen, verhelpen, verwittigen en vaststellen
C
Vaststellen, verwittigen, verhelpen en verlenen
D
Vaststellen, verzekeren, verwittigen en verhelpen
1 / 27
next
Slide 1: Quiz
VerzorgingSecundair onderwijs

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

De 4-stappen in eerst hulp zijn :
A
Veiligheid, vaststellen, verwittigen en verlenen
B
Verlenen, verhelpen, verwittigen en vaststellen
C
Vaststellen, verwittigen, verhelpen en verlenen
D
Vaststellen, verzekeren, verwittigen en verhelpen

Slide 1 - Quiz

Vaststellen = de toestand van het SO beoordelen. Dit gebeurt in 3 stadia. Welke?
A
Controleer het bewustzijn, vrije ademhalingswegen en controleer de ademhaling.
B
Stabiele zijlig
C
Een pijnprikkel geven
D
Schudden tot de persoon wakker wordt.

Slide 2 - Quiz

Hoe kan je het bewustzijn bij een patiënt controleren?
A
Geef eerst een geluidsprikkel, daarna een gevoelsprikkel
B
Schudden tot de persoon wakker wordt.
C
Een emmer water over de persoon gieten
D
Sla zachtjes tegen de wang van de persoon

Slide 3 - Quiz

Hoe lang moeten we kijken, voelen of de persoon nog ademt tijdens EHBO?
A
30 sec
B
50 sec
C
10 sec
D
2 sec

Slide 4 - Quiz

Hoe maken we de ademweg vrij?
A
leg je hand op het voorhoofd
B
doe de kin omhoog
C
kijk en voel in de mond
D
Hoofd licht achterover kantelen, inlijft, snelle mondinspectie

Slide 5 - Quiz

Hoe controleren we een normale ademhaling?
A
Gewoon kijken naar de persoon
B
leg je hand op de borstkas
C
Kijken, Luisteren en voelen
D
Luister of hij ademhaalt

Slide 6 - Quiz

Wat is het nummer van het antigifcentrum?
A
0800 10 10 10
B
0800 99 99 99
C
070/245 245
D
0800/245 245

Slide 7 - Quiz


A
101
B
105
C
112
D
100

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Op de foto zag je een AED, AED staat voor?
A
Alternatieve externe defibrillator
B
Automatische ernstige defibrillator
C
Automatische, externe defibrillator
D
Alternatieve, externe defibrillator

Slide 10 - Quiz

Een AED vervangt hartmassage dus je hoeft niets meer te doen
A
Juist
B
Fout
C
Ik weet het niet
D
Niet van toepassing

Slide 11 - Quiz

Wanneer het hart niet meer pompt maar fibrilleert (precies een flipperkast) dan kan een AED het fibrilleren omzetten naar pompen (normaal hartritme). Dit heet :
A
Reanimeren
B
Defibrilleren
C
Pacen
D
collaberen

Slide 12 - Quiz

Wanneer een vreemd voorwerp in oog of oor zit dan :
A
Haal je onmiddellijk het VV uit het oog of oor
B
Haal je NOOIT iets uit oog of oor, tenzij een klein vuiltje
C
Dan haal je enkel VV uit als het bloedt
D
Dan wacht je tot het er vanzelf uitvalt

Slide 13 - Quiz

Bij epilepsie kan er PLAATSELIJKE overprikkeling of VOLLEDIGE overprikkeling van de hersenen zijn.
A
Fout
B
Geen van beide
C
Altijd beide
D
Juist

Slide 14 - Quiz

Sommige films of series waarschuwen voor flitsende beelden. Dit kan uitlokkend werken voor mensen met epilepsie. Waar of niet waar?

Slide 15 - Open question

Geef een ander woord voor 'een kleine epilepsie aanval'
A
kleine vallende ziekte
B
klein geval van epilepsie
C
petit mal
D
grand mal

Slide 16 - Quiz

Bij een 'petit mal' gaat de patiënt :
A
op de grond vallen
B
schuim via de mond verliezen
C
lijkt het SO er even niet bij te zijn, zonder dat hij daarbij valt (lijkt op dagdromen)
D
lijkt het SO verward en zal op de grond vallen

Slide 17 - Quiz

Bij een 'grand mal'
A
zal de patiënt plots het bewustzijn verliezen en spant hij ongewild z'n spieren op
B
het SO lijkt te dromen
C
het SO lijkt zeer nerveus en begint te schokken
D
het SO wordt nerveus en agressief

Slide 18 - Quiz

Bij epilepsie zie je volgende symptomen :
A
braken, misselijkheid, hoofdpijn
B
schokkende bewegingen, urineverlies, op tong bijten, wegdraaiende ogen
C
slechte ademhaling, hoofdpijn, vallen, verward zijn, koorts
D
koorts, bloedneus, verwardheid, spreekt moeilijk

Slide 19 - Quiz

Bij een epilepsie aanval haal je de 112 erbij wanneer de aanval langer duurt dan :
A
1 uur
B
30 minuten
C
10 minuten
D
5 minuten

Slide 20 - Quiz

Koortsstuipen is :
A
hetzelfde als epilepsie
B
hetzelfde als vallende ziekte
C
is het optreden van stuipen bij snel stijgende koorts (vooral bij kinderen)
D
stuipen bij hoge koorts die enkel voorkomt bij volwassenen

Slide 21 - Quiz

Bij koortsstuipen haal je zeker de 112 erbij als de stuipen langer duren dan :
A
10 minuten
B
1 uur
C
2 minuten
D
4 minuten

Slide 22 - Quiz

Hoe kun je hulp verlenen bij koortsstuipen?  Versleep de juiste antwoorden in het rode kader.
Probeer de koorts te zakken
Stop het kindje in een ijsbadje
Geef het kind onmiddellijk iets om te drinken
de ouders mogen een koortswerend middel geven
Kleed het kindje uit

Slide 23 - Drag question

Er zijn verschillende soorten hoofdletsels :
  1. Hoofdwonde
  2. Schedelbreuk ==> beenderen van de schedel kunnen gebroken zijn (kan gepaard gaan met ernstige inwendige letsels)
  3. Hersenschudding of hersenletsel ==> beschadiging van de hersenen, de werking raakt tijdelijk of blijvend ontregeld

Slide 24 - Slide

Bij een hoofdwonde ga je volgende zaken vaak kunnen vaststellen :
  • Fel bloedende wonde aan het hoofd
  • Loshangende flap van de hoofdhuid
  • Buil
  • Verlies van bloed of helder vocht uit de neus, mond en/of oor
  • Blauwe verkleuring rond de ogen of achter de oren
  • hoofdpijn
  • last van licht en/of geluid
  • Misselijkheid of braken

Slide 25 - Slide

Versleep in volgorde wat je gaat doen bij een ernstige hoofdwonde (huidflap)
Reinig niet met water of ontsmettingsmiddel
Leg een licht drukkend verband aan met kompressen en een zwachtel
Ga naar een arts
Laat de huidflap liggen op het hoofd

Slide 26 - Drag question

WERVELLETSEL
A
= breuk of verschuiving van één of meerdere wervels, zowel in de hals als tgv de rug
B
= breuk van alle wervels in de rug
C
= breuk in de ruggenwervels maar niet gevaarlijk
D
= wervel in de hals die verplaatst is

Slide 27 - Quiz