Taalkundig ontleden-oefenzinnen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Grammatica

redekundig

1. pv

2. andere werkwoorden

3. zinsdelen

4. wg of ng

5. ow

6. lv

7. mv

8. vzv

9. bwb

taalkundig

- bijvoeglijk naamwoord

- zelfstandig naamwoord

- lidwoord (bepaald/onbepaald)

- hww/zww/kww

- voorzetsel

- bijwoord

Voornaamwoorden:

- persoonlijk voornaamwoord

- bezittelijk voornaamwoord

- wederkerend voornaamwoord

- wederkerig voornaamwoord

- aanwijzend voornaamwoord

- vragend voornaamwoord

- onbepaald voornaamwoord

(Vioolspelen) bleek voor mijn hyperactieve broertje een prima uitlaatklep.

Vioolspelen (bleek) voor mijn hyperactieve broertje een prima uitlaatklep.

Vioolspelen bleek (voor) mijn hyperactieve broertje een prima uitlaatklep.

Vioolspelen bleek voor (mijn) hyperactieve broertje een prima uitlaatklep.

Vioolspelen bleek voor mijn (hyperactieve) broertje een prima uitlaatklep.

Vioolspelen bleek voor mijn hyperactieve (broertje) een prima uitlaatklep.

Vioolspelen bleek voor mijn hyperactieve broertje (een) prima uitlaatklep.

Vioolspelen bleek voor mijn hyperactieve broertje een (prima) uitlaatklep.

Vioolspelen bleek voor mijn hyperactieve broertje een prima (uitlaatklep).

(Waarom) geef je je oude sportschoenen aan zo’n naar jongetje?

Waarom (geef) je je oude sportschoenen aan zo’n naar jongetje?

Waarom geef (je) je oude sportschoenen aan zo’n naar jongetje?

Waarom geef je (je) oude sportschoenen aan zo’n naar jongetje?

Waarom geef je je (oude) sportschoenen aan zo’n naar jongetje?

Waarom geef je je oude (sportschoenen) aan zo’n naar jongetje?

Waarom geef je je oude sportschoenen (aan) zo’n naar jongetje?

Waarom geef je je oude sportschoenen aan (zo’n) naar jongetje?

Waarom geef je je oude sportschoenen aan zo’n (naar) jongetje?

Waarom geef je je oude sportschoenen aan zo’n naar (jongetje)?

(Wie) van die jongens zou onze klassenvertegenwoordiger geweest zijn?

Wie (van) die jongens zou onze klassenvertegenwoordiger geweest zijn?

Wie van (die) jongens zou onze klassenvertegenwoordiger geweest zijn?

Wie van die (jongens) zou onze klassenvertegenwoordiger geweest zijn?

Wie van die (jongens) zou onze klassenvertegenwoordiger geweest zijn?

Wie van die jongens (zou) onze klassenvertegenwoordiger geweest zijn?

Wie van die jongens zou (onze) klassenvertegenwoordiger geweest zijn?

Wie van die jongens zou onze (klassenvertegenwoordiger) geweest zijn?

Wie van die jongens zou onze klassenvertegenwoordiger (geweest) zijn?

Wie van die jongens zou onze klassenvertegenwoordiger geweest (zijn)?