M3 Voorzetsels 3de en 4de naamval M3

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t, vwo
• Leerjaar 3

Voorzetsels

met een vaste naamval

Voorzetsels 4e naamval

durch

für

gegen

ohne

um

Hoe werkt het?

Na een voorzetsels met een vaste naamval komt altijd een persoonlijk voornaamwoord in die naamval.

Bij de 3e naamval is dat:

Voorzetsels 3e naamval

aus

bei

mit

nach

seit

von

zu

Hoe werkt het?

Na een voorzetsels met een vaste naamval komt altijd een persoonlijk voornaamwoord in die naamval.

Bij de 4e naamval is dat:

Voorbeelden van zinnen met een voorzetsel 4e naamval

1. Hij - Ich habe ein Geschenk für ......gekauft. 

2. jullie - Ohne ....... können wir nicht gehen. 

3. ik - Das hat er von ..... bekommen.

4. jou - Mit ... gehe ich nach Berlin

Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3E nv.

mij

jou

hem

jullie

haar

ons

het

hen

u

mir

uns

ihm

ihm

ihr

dir

euch

ihnen

Ihnen

Zet het voorzetsel bij de goede naamval

3

4

aus

bei

mit

nach

seit

von

zu

durch

für

gegen

ohne

um

Gehst du mit ...... (ons) nach Berlin?

1. wir
2. ons
3. uns
4. sie

Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.

1. er
2. ihm
3. ihr
4. ihn

Ich bekomme noch Geld von ...... (jullie)

1. ihr
2. euch
3. euer
4. sie

Wartest du? Ich komme gleich zu ..... (jou)

1. dir
2. dich
3. du
4. mich

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?

1. mit
2. seit
3. durch
4. von

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?

1. nach
2. für
3. zu
4. bei

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?

1. durch
2. gegen
3. aus
4. um

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?

1. für
2. von
3. um
4. durch

Welk persoonl. voornaamw. past NIET bij het voorzetsel bei (3de naamval).

1. mir
2. dir
3. sie
4. ihm

Welk pers. vnw. past NIET bij dit voorzetsel für (4de naamval)

1. mich
2. dich
3. ihn
4. ihm

Welk pers. vnw past WEL bij het voorzetsel von (3de naamval)

1. mich
2. dich
3. ihn
4. ihnen

Welk pers. vnw. past WEL bij het voorzetsel gegen (4de naamval)

1. dir
2. es
3. ihm
4. ihnen

Zelfstandig oefenen

Na klar! Online

3.1

Aufgabe 8 und 9