adjectives-adverbs

Adjectives and Adverbs

1 / 24
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Adjectives and Adverbs

Slide 1 - Slide

bijwoorden en bijvoeglijk naamwoorden

een bijwoord maak je vaak van een bijvoeglijk naamwoord.
a nice house - my beautiful shoes - the stone is very hard

the house is painted nicely.
she sings beautifully.
the guy trains hard.


Slide 2 - Slide

Adjective

Bijvoeglijk naamwoord


Zegt iets over:



Adverb

Bijwoord


Zegt iets over:

Slide 3 - Slide

Adjective

Bijvoeglijk naamwoord

Zegt iets over:

  • Zelfstandig naamwoord
Adverb

Bijwoord

Zegt iets over:

  • Werkwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Bijwoord

Slide 4 - Slide

Adjective

England is beautiful.

Sjoerd is very nice.

Sanuyan is a slow driver.
Adverb

You speak English beautifully.

Indy asked nicely

Sara drives really slowly.


Slide 5 - Slide

Adverbs
Adverbs maak je dus door "ly" achter een adjective te plakken.
Maar, let op! Er zijn spellingsuitzonderingen.
slow > slowly
beautiful > beautifully
funny > funnily
happy > happily
enthusiastic > enthusiastically


Slide 6 - Slide

een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over mensen/dieren/dingen
- the quick man
- the loud kids
een bijwoord zegt iets over de manier waarop iets gebeurt of hoe iemand iets doet
the man quickly rings the bell.
the kids talk loudly


Slide 7 - Slide

uitzondering
na 'zintuig'-woorden --> see, smell, taste, look, sound, feel én alle vormen van to be (am/are/is/was/were/been)
komt altijd een bijvoeglijk naamwoord, geen bijwoord
this perfume smells lovely

Slide 8 - Slide

Irregular adverbs
Adjective:
  • good
  • early
  • fast
  • fine
  • hard
  • late
  • left
  • right 
Adverb
well
early
fast
fine
hard
late
left 
right

Slide 9 - Slide

adjective or adverb

Tijdens dit onderdeel ga jij kijken of je het juiste bijwoord of bijvoeglijk naamwoord weet te vinden.

Slide 10 - Slide

Nigel drives a _____ car.
A
beautiful
B
beautifully

Slide 11 - Quiz

Demi leaves the room _____.
A
quick
B
quickly

Slide 12 - Quiz

George is a very _____ boy.
A
smart
B
smartly

Slide 13 - Quiz

Ruben opens his books _____.
A
slow
B
slowly

Slide 14 - Quiz

Olaf always wears _____ clothes.
A
nice
B
nicely

Slide 15 - Quiz

Rachel lives in a _____ house.
A
big
B
bigly

Slide 16 - Quiz

Jelle eats his sandwich _____.
A
fast
B
fastly

Slide 17 - Quiz

Esther has _____ eyes.
A
good
B
goodly

Slide 18 - Quiz

Fee speaks English very _____.
A
good
B
well

Slide 19 - Quiz

Jacco has a _____ bag.
A
pretty
B
prettily

Slide 20 - Quiz

Dave works very _____.
A
hard
B
hardly

Slide 21 - Quiz

Vincent is a very _____ boy.
A
smart
B
smartly

Slide 22 - Quiz

in boek:
Textbook: 2.1, P. 81/82
workbook: P. 53/54

Slide 23 - Slide

verwerking

Slide 24 - Slide