Herhaling hoofdstuk 10

Formules en grafieken

H3+H6+H10

Hoort deze grafiek bij een periodiek verband?

1. Ja
2. Nee

Hoeveel seconde is de periode?

1. 1,5
2. 3,5
3. 5
4. 10

Geef de evenwichtstand
en amplitude?

1. Evenwichtstand = 3,5 Amplitude = 4
2. Evenwichtstand = 4 Amplitude = 3,5
3. Evenwichtstand = 4,5 Amplitude = 7
4. Evenwichtstand = 4,5 Amplitude = 3,5

Welke grafiek is niet periodiek?

1. A
2. B
3. C
4. D

Wat voor soort verband hoort er bij deze grafiek?

1. Wortel verband
2. Kwadratisch verband
3. Lineair verband
4. Periodiek verband

Wat bereken je eigenlijk bij het oplossen van een vergelijking?

1. Bij welk getal de uitkomst van 2 formules het hoogste zijn.
2. Bij welk getal de uitkomst van 2 formules het laagste zijn.
3. Bij welk getal de uitkomst van 2 formules gelijk zijn.

Welke van deze twee formules geeft een bergparabool als grafiek?

1. 1
2. 2
3. geen
4. beide

Bij welke van onderstaande formules horen bergparabolen?

1. n=−5t+3t​2​​
2. n=−5t−3t​2​​
3. w=3,4t​2​​−250
4. w=−3,4t​2​​+250

Welke van de volgende formules is lineair?

1. k=25x​2​​+3
2. K=√​x​​​+2
3. k=4x+3

Twee formules:
A hoogte = 7,75 + 1,4 × tijd
B hoogte = 2,5 × tijd
Welke grafiek loopt het steilst?

1. Formule A
2. Formule B
3. Beide even stijl
4. Geen idee

Als je twee formules bij elkaar optelt krijg je de

1. verschilformule
2. somformule

Wat is de somformule
die hoort bij formules
A en B?

1. b = 6a + 4
2. b = 10 a + 4
3. b = -6a -4
4. b=10a​2​​+4

Welke van de onderstaande formules zijn derdemachtsformules?

1. y=x​2​​+x​​​−x​3​​
2. y=x​2​​−18
3. y=(−x)​3​​
4. y=3x

Welke van de lineaire formules zijn stijgend?

1. A, B, C
2. D
3. D, E
4. A, B, C, E

Je wilt van een weekloon naar een maandloon. Welke formule kan je gebruiken?

1. De bovenste formule
2. De onderste formule
3. Beide formules
4. Geen van beide formules

2 lineaire formules aan elkaar
gelijk stellen

Geef de vergelijking?

1. 10a + 80 = 80
2. 15a + 40 = y
3. 25a + 120 = y
4. 10a + 80 = 15a + 40

Een vergelijking is 2 lineaire formules aan elkaar gelijk stellen. Dit los je op met

1. gokken
2. de balansmethode
3. kijken

Wat is bij beide formules hetzelfde?

1. De richtingscoefficient (de a)
2. Het startgetal (de b)

Welke grafiek hoort bij een wortel grafiek?

1. plaatje 1
2. plaatje 2
3. plaatje 3
4. plaatje 4

Welke grafiek hoort bij een periodieke grafiek?

1. plaatje 1
2. plaatje 2
3. plaatje 3
4. plaatje 4

Wat is de verschilformule
die hoort bij formules
A en B?

1. b = 6a - 4
2. b = 10 a + 4
3. b = -6a -4
4. b=10a​2​​+4

Hoe bereken je de coördinaten van een snijpunt?

1. Door een vergelijking op te lossen
2. Door een vergelijking op te lossen en de oplossing weer in te vullen in de formules
3. Door de grafiek af te lezen

maak van de woordformule een formule met letters

hoogte x 7 - 3 = bedrag

1. b x 7 - 3 = h hierin is h is de hoogte in meters en b is de bedrag in euro's
2. h x 7 - 3 = b hierin is h is de hoogte in meters en b is de bedrag in euro's
3. s x 7 - 3 = a hierin is h is de hoogte in meters en b is de bedrag in euro's
4. r x 7 - 3 = p hierin is r is de bedrag in euro's en p is de bedrag in euro's

wat zijn de variabelen in de formule?

h x 7 - 3 = b
hierin is h is de hoogte in meters en b is de bedrag in euro's

1. h en b
2. hoogte en bedrag
3. meters en euro's
4. b en h

welke eenheden horen bij de variabelen?

h x 7 - 3 = b
hierin is h is de hoogte in meters en b is de bedrag in euro's

1. meters en kilometers
2. euro's en meters
3. hoogte en bedrag
4. b en h

De somformule van deze formules is..
b = 12t + 50
b = 8t + 30

1. 42t + 50 = b
2. b = 20t + 20
3. b = 20t + 80
4. b = 80t + 20

Samira vergelijkt de prijzen van sportschool A en B met elkaar.
De sportscholen berekenen de prijzen met de formules:
A: prijs in € = 25 + 3a
B: prijs in € = 45 + 2a

Welke sportschool is bij 25 bezoeken het voordeligst?

1. sportschool A
2. sportschool B
3. geen van beide