present and past tense

• Engels
• MBO
• Studiejaar 1,2

Tegenwoordige tijd & verleden tijd

Wat is belangrijk?

Present simple

Present continuous

Past simple

Present simple(tegenwoordige tijd)

Gebruiken bij: feiten, gewoonten, dingen die we met regelmaat doen.

- I love our dog. (feit)

- I always bite my nails. (gewoonten)

- These kids often play with each other. (regelmatigheid)

Uitzondering

He / She / It -> krijgt een +S

- I love our dog.

- He loves our dog.

Present continuous (nu)

Present continuous gaat over iets wat nu bezig is

I am playing

She is watching

Past simple (verleden)

Als iets in het verleden is gebeurt en afgelopen

Work -> worked

buy -> bought

I _________ TV every Saturday with my friend

1. am watching
2. watching
3. watched
4. watch

She ________ a soda yesterday

1. drinked
2. is drinking
3. drinks
4. drank